De verdediger van Catharina, Mr.'Jopse betoogde dat de vrouw weliswaar op de hoogte was van het feit dat haar man zich met het maken van valse munten bezighield. Ook dat zij hem daarbij af en toe moest helpen, maar dat zij maar enkele munten had uitgegeven. Dit laatste niet uit eigen vrije wil maar gedwongen door haar man. Hij vroeg gratie voor zijn cliente. De vierschaar vond toch dat zij mede schuldig was aan de gepleegde feiten en veroordeelde Catharina Anthoin tot de volgende straf: Eerst moest ze op de grote Markt met haar armen aan een paal worden gebonden. Vervolgens kreeg ze een strop om de nek om daarna "scherpe- lijck" te worden gegeseld. Hierna kreeg zij het brandmerk van de stad Goes en werd ze levens lang verbannen uit Holland en Zeeland. Dit vonnis werd op 7 Augustus 1680 ten uitvoer ge bracht. Bron: Rechterlijk Archief Goes, Inv. Lasonder nr. 1574 fol. 76r-76v. XII. De gelukzegster en de goudschat De vierschaar van Goes moest zich op 21 December 1612 bezighouden met twee rondzwerven de vrouwen die bekend stonden als "geluckseggers". Het waren Trijn Philippes, uit het land van Leuven, oud 33 jaar en Adriaenken Christiaans, afkomstig van Kortrijk en even in de 30. Van hen was bekend dat zij reeds geruime tijd onder het mom van waarzeggerij getracht had den goedgelovige mensen op te lichten en te bestelen. Tijdens hun omzwervingen waren zij binnen Goes gekomen. Na een en ander te hebben opgestoken betreffende de geschiedenis van de stad klampten zij een echtpaar aan dat blijkbaar voor zijn huis stond. Met mooie praatjes wisten zij in huis te komen en kwamen toen met het verhaal dat in het huis een grote schat was verborgen. Door hun geheimzinnig optreden raakten de beide bewoners zo onder de in druk dat ze door een "goudkoorts" bevangen werden. De beide vrouwen boden aan de schat op te sporen. Na enig rondlopen, waarbij zij waarschijnlijk hun ogen goed de kost geven, wezen ze een vloersteen aan. Daar en nergens anders moest de schat begraven zijn. Een directe graafpartij was er echter niet bij. Er moesten eerst verplichte rituelen worden gedaan. Om de schat te kunnen vinden en niet kwijt te raken moesten de bewoners al hun goud en zilver bij eenzoeken. Niet alleen hun geld maar ook de sieraden. De steen werd uit de grond getild en in de aarde eronder werd een holletje gemaakt. Eerst werden er een paar wortels ingelegd en daarop kwamen het geld en de sieraden. Plechtig werd de steen weer neergelegd. Het echtpaar werden nu geblinddoekt en door één van de vrouwen langzaam in een kring rond de steen ge leid. Dit herhaalde zich driemaal. Wat het echtpaar niet wist was dat de andere vrouw tijdens deze ceremonie snel de steen weer opwipte en al het geld en de sieraden onder haar kleren ver stopte. Nadat de twee vrouwen het echtpaar de verzekering hadden afgedwongen dat zij hun goud en zilver daar twee weken ongestoord moesten laten liggen gingen ze nog niet weg. De onnozel heid en goedgelovigheid van het echtpaar had de vrouwen nog op een ander plan gebracht. Ze begonnen te vertellen dat voor de grote stadsbrand (1554) in het huis een jonkvrouwe had ge woond. Deze was gestorven en werd sinds die tijd in het vagevuur gefolterd. Zij zouden de ziel van deze jonkvrouw te hulp kunnen komen door het afstaan van een wollen kledingsstuk en twee kussenslopen. Het echtpaar geloofde ook dit verhaal en gaf de twee kussenslopen en het beste wollen keurslijf dat de vrouw bezat. Vervolgens moest het echtpaar plechtig verzekeren dat er geen zilver en goud meer in huis was, dan hetgeen zij onder de steen gelegd hadden. Hierop verklaarde de man dat zij alleen nog maar wat kopergeld hadden. Voorzichtigheidshal- 124

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1979 | | pagina 126