DE STADSVERDEDIGING VAN GOES TOT IN DE 16e EEUW door L.J. Abelmann. 21 november 1417 was voor Goes een belangrijke dag. De stad kreeg op die dag van Jacoba, hertogin van Beyeren en gravin van Holland, van Zeeland en vrouwe van Friesland, het privilegie om de stad 'te vesten'. Dat wil zeggen, Goes mocht rondom de stad grachten graven, wallen opwerpen en poorten bouwen. Het privilege zegt dan ook soo hebben wij aengesien ende ook wel bedacht dat onse getrouwe stede vander Goes, open, cranck ende onbevest is. Daer ons in toecomende tijden groot verlies aff comen mochtedat sij die zelve onse stede vesten, stareken ende besorghen met poorten, graven en anders goede weren(1). Het laat zich aanzien dat men vrij spoedig daarna begonnen is met de aanleg van de vesten of grachten en het bouwen van de poorten. Het is bekend dat Goes na de grote stormvloed van 1134, waarbij kerk en dorp grotendeels werden wegge vaagd, opnieuw is ontstaan op een kreekrug wat meer landinwaarts gelegen. Mo gelijk werd een restant van het oude Goes weer bewoonbaar gemaakt zodat er aanvankelijk twee kleine kernen ontstonden. De oudere kern, gelegen ten noord westen van de haven en een nieuwe kern meer naar het zuiden. Op deze laatste plaats werden het slot Oostende, de kerk, dorpshuis met gevangentoren gesticht. Hieromheen ontstond de burgerlijke bebouwing die tegen 1400 aansloot bij de oudere kern bij de haven. Bij het graven van de vestinggracht na 1417 moest men rekening houden met en kele factoren. De bestaande bebouwing, ruimte voor stadsuitbreiding binnen de aan te leggen wallen en de reeds aanwezige waterlopen. Zo werd de Oostvest (Oostsingel) als een restant van de kreek als vestinggracht benut. Hetzelfde was waarschijnlijk ook het geval met de Westvest. Uit archiefstukken blijkt dat de noordelijke stadsgracht werd gegraven door het gebied van het oudste Goes. Bij de graafwerkzaamheden doorkruiste men het oude kerkhof (2). Ook de zuide lijke verbinding van West- en Oostvest werd gegraven. Hier werd een gedeelte van een boomgaard gerooid en vergraven (3). Het bochtige verloop van deze zuidelijke gracht was mede een gevolg van de reeds bestaande bebouwing in het zg. 'Zuyt- eynde', nu schuttershofgebied met de Ganzepoortstraat. Aansluitend op het reeds bestaande straten- en wegenplan werden vijf poorten gebouwd. Dit waren (zie af beelding 1) A de Zuidpoort, na 1552 bekend als de Ganzepoort; B de Oostpoort; C de St.Maartenspoort, later de Donkere- of Binnenpoort; D de Westpoort, in 1468 genoemd 'Westpoirte daer men tsHeinrixkinder gaet'. Na het midden van de 16e eeuw algemeen bekend als de 's Heer Hendrikskinderenpoort, en tenslotte E de Koepoort. Tussen deze poorten werden wallen opgeworpen, bekroond met een stenen borst wering en op meerdere plaatsen onderbroken door stenen torens en verdedigings werken. Deze verdedigingswerken vinden we later terug als de zogenaamde blok huizen. Met zekerheid is aan te nemen dat al deze omvangrijke werkzaamheden meerdere jaren in beslag namen. Aan verbeteringen en uitbreidingen werd dan ook regelmatig gewerkt. Zo was men in 1488 bezig om een muurtoren aan de west- 59

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 73