rectheidsregels toegevoegd Een zekere niveaudaling lijkt onmiskenbaar. Merk waardig is de slotclausule van tekst-B, ze vervangt de artikelen die in A de plech tige formules voor eed en beloften van prins, deken en gezellen bevatten en luidt: 'In plaatze van Eed, dat hier vols (lees: vals bevond (lees: bevonden) word, in gebruik te zijn geweest bij de Gildebroeders, is nu gelijk in de voorgaande previ- legie beslooten dat elk gildebroeder presente en de toekoomende deeze zullen belooven te onderhouden in alle puncten, in het General, en elk bezonder, en tot meerdere zeekerheid zullen dezelve dit teekenen met hun eigen hand, zoo als hier volgen'. Inderdaad volgen op de tegenoverliggende bladzijde de namen van vijftien ondertekenaars (vier tekenen met een 'handmerk': een kruisje); de beide bovenste - die van Laurus Janse Geus en van Johannes Capello - zullen van prins en deken zijn, deze laatste heeft aan zijn handtekening de datum toegevoegd: Den 21 Desem: 1792. - Wanneer de verminkingen daar niet tegen spraken, zou men de stelling willen poneren dat de zoëven geciteerde tekst niet het produkt is van een gewijzigd standpunt uit de zestiende eeuw, maar van een ingreep uit de tijd van de copie. Duidelijk is, dat eden en plechtige formules op een zeker ogen blik niet meer passend werden geoordeeld, zij zullen te 'zwaar' zijn bevonden voor een instelling die het karakter had gekregen van een simpele gezelligheids vereniging. IV De literaire nalatenschap van De Wijngaerdrancke beperkt zich tot de acht rijmen de regels die men boven dit artikel kan lezen. Ze vormen iets als een presentatie gedichtje: het gilde stelt zich voor als rederijkerskamer, met vermelding van naam, devies en plaats van vestiging. Men treft het aan voor het oudste reglement; het zal uit dezelfde periode dateren. (34) Destructie van alles wat op een gegeven moment als uit de tijd, achterhaald, afge daan beschouwd werd, schiep een leegte waarin alleen de herinnering aan een schandaal rest - voor degenen die zich in de geschiedenis van de kamer verdiept. Op een dag vóór de vasten in 1563 (35) - het zal dus op een zondag en op het ko ningsfeest geweest zijn - voerden de broeders een klucht op over de broek van Priapus. Precair onderwerp, onvermijdelijk aanleiding tot ongezouten, dubbelzin nige en ondubbelzinnige grollen. Een antieke vruchtbaarheidsgod op de Beveland- se klei: merkwaardig bewijs dat het gilde meeging met de mode van zijn tijd, the matisch bepaald door voorkeur voor klassieke mythologie en historie. Zover was men in Kapelle niet: geruchten condenseerden er tot het verhaal dat de rederij kers een schandelijk stuk hadden opgevoerd over de broek van Sint Franciscus, - waarop de provisor van Reimerswaal, belast met de geestelijke jurisdictie in Zuid- Beveland, een klacht tegen de kamer indiende bij de Grote Raad te Mechelen, die de zaak voor advies verwees naar het Hof van Holland en Zeeland in Den Haag. Wij kennen het verloop uit een tweetal gepubliceerde documenten. Aanvang 1565 (mag men aannemen) somde Lindanus, benoemd bisschop van Roermond, maar nog fungerend als inquisiteur voor Holland, Zeeland en Friesland in een schrijven aan de landvoogdes, Margaretha van Parma, de gevallen op van geloofsverzwak- king, gebleken of te veronderstellen ketterse gezindheid waarvan hij kennis had gekregen; deze zond in april van dit jaar het stuk 'ter examinatie ende advys' aan 33

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 47