de stukken absoluut mee terug te brengen. Verdere informaties werden nog inge wonnen in Schore en in Oosterland op Duiveland. Al deze werkzaamheden en het achterna lopen van de baljuw van Veere namen een kleine drie maanden in beslag. Op 5 april werd Adam weer voor de vierschaar gebracht. Tijdens deze zitting trok Adam Crijnss. zijn eerder gedane bekentenissen in. Ten einde raad werd opnieuw besloten hem voor een nader verhoor op de pijn bank te brengen. Dit vond plaats op 8 april. De volgende dag werd hij weer voor zijn rechters gebracht en bekende toen achterelkaar zijn grote en kleine vergrijpen. Dat waren er heel wat. In Hansweert had hij samen met enkele kornuiten in de 'stove' gezeten en daar had hij een paar onbeheerd staande schoenen meegenomen. Deze schoenen ver kocht hij later aan een Jan de Wanneboeter. Met drie kornuiten, Jobken, Oele en Schaefken had hij, eveneens in Hansweert, nog drie mannenhemden weggepakt. Zijn aandeel bestond uit één hemd. Dit had hij, ter vervanging van zijn eigen ver sleten hemd, zelf aangetrokken. In Heinkenszand en in Wissekerke werden telkens twee mannenhemden gestolen. Een man uit Schouwen kocht deze hemden van hem voor twaalf stuivers. In Ovezande en tussen Ovezande en Driewegen werden ook telkens twee hemden meegenomen. In Goes werden uit een tuin, gelegen bij het kruisbroederklooster een manshemd, twee vrouwenhemden en twee slaapla kens gestolen. De buit werd onderling verdeeld zodat hij negen stuivers ontving. In de voorwinter van 1567 was hij weer in de stoof te Hansweert. Daar beraamden hij en Stoffel van Duvelandt, Hans van Tiel, alias Drosser, Schaefken en Jobken van Heynskinderen een overval. Zij hadden gehoord dat in de haven van Goes een schip was binnengelopen waarop alleen een schipper en twee kleine jongens woonden. Ze kwamen overeen om de schipper te gaan knevelen en hem uit te schudden. In de donkere avond vertrokken zij te voet naar Goes. Tegen 10 uur kwamen zij bij de Oostpoort. Daar scharrelden zij net zo lang rond, totdat zij een lange plank vonden, die gebruikt kon worden als loopplank. Gewapend met deze plank slopen zij langs de westzijde van de haven naar het bewuste schip. Zachtjes werd de plank op het dek geschoven en gingen zij alle vijf aan boord. Adam en één van de anderen bleven op het dek om op de uitkijk te staan. De drie anderen drongen snel de kajuit van het schip binnen en bonden de schipper en de twee kleine jongens handen en voeten. Onder het uiten van vreselijke bedreigingen eis ten zij van de schipper zijn geld. De schipper doodsbenauwd voor deze drie rabouwen wist niets anders te zeggen dan 'gesellen en misdoet mij niet, ick zal U al geven dat ick hebbe'. Uit de beurs van de schipper kwamen toen zeventien of achttien guldens in kleingeld en drie of vier daalders. Nadat ze aldus de buit binnen hadden, maakten de drie het zich makkelijk, riepen Adam en de ander naar beneden en bleven ruim een uur zitten eten en drinken. Daarna werd van een van de jongens zijn rood hemdrokje en zijn blauwe broek afgenomen. Met een volle maag, de kledingstukken en het geld ver lieten zij het schip. De plank werd onderweg weggestopt. De Oostpoort ontwijkend gingen ze weer terug naar Hansweert. In de stoof aldaar werd wat uitgerust en het geld verdeeld. Adams aandeel was 10 schellingen en een viertal groten. De broek en het hemd behield Stoffelken omdat deze het eerst aan boord was gegaan. Terwijl de anderen aanstalten maakten om te gaan slapen ging 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 34