logische schikking. Er zijn maar 2 hoofdruimtes: het voorhuis en gescheiden daar van de binnenhaard. Deze ruimtes werden vaak wel weer onderverdeeld door mid del van schotten, al naar gelang de behoefte van de bewoner. Het voorhuis was niet verwarmd, de binnenhaard wel. Het voorhuis diende gewoonlijk voor de uit oefening van het beroep: het was kantoor of winkel. Ook kon het als ontvangst ruimte dienen. Hier bevond zich ook de gewoonlijk houten wenteltrap. De plaats van het haardvuur wordt nog steeds gemarkeerd door een onregelmatigheid in de houten balkenzoldering van de 2e bouwlaag (in de noordoostelijke kamer). Tussen het voorhuis en de binnenhaard was een stenen muur opgetrokken. Zo'n solide constructie kwam niet altijd voor. Deze binnenmuur is er ook de oorzaak van dat de dakkap maar 5 spanten telde in plaats van 6. Spanten vormen het skelet en de steunpunten van een houten bekapping. De vorm van deze spanten en de telmerken die erop aangebracht zijn, kennen een eigen ontwikkeling. Daarom is dit element zo belangrijk voor de datering van een pand (9, 10). De eerste horizontale verbindingsbalk, de spantbalk, werd al spoedig ge bruikt om de vlieringvloer op te leggen. Gewoonlijk is de hoogte ongeveer 2 m. Deze afstand bedraagt bij het Kadehuis zelfs 2.50 m. Juist die hoogte duidt erop dat we te maken hebben met een kap uit het begin van de 16e eeuw. Ook de kromming van de spantbenen laat een datering toe vóór 1540, vermits men ze na die tijd recht maakt. De telmerken werden vanaf de Middeleeuwen getrokken met het zogenaamde haalmes. Daardoor doen deze zich voor als een tamelijk fijne kerf. Vanaf ongeveer 1520 treft men met de beitel gehakte telmerken aan te Brugge, vanaf 1540 zijn ze gemeengoed te Middelburg. Het feit dat de kap van het Kadehuis telmerken heeft met het haalmes getrokken, geeft opnieuw een bewijs 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 126