Fig. 7. Het onregelmatig gemoerde landschap van de Goese Poel tijdens de natte herfst van 1960. blemen. Wel werd door de vernieling van het voorland het gevaar voor dijkaanslag vergroot. Vele doorbraken, o.a. die van de Zuidhollandse Waard, zijn dan ook ge weten aan het te dicht onder de dijk moeren. Gezien het geringe aantal doorbra ken bij, b.v. de poelgronden vergeleken met die bij kreekrug- en kreekbedding- gronden, lijkt dit gevaar door vele auteurs wel wat overtrokken te zijn (Ovaa en Van der Sluijs, 1964). Reglementeringen Het is begrijpelijk, dat door het uitvaardigen van verboden getracht is aan de scha delijke gevolgen van het moeren paal en perk te stellen. In 1250 werd reeds be paald dat niet mocht worden gemoerd binnen 30 roeden van de dijk (Klok, 1939). Ook het moeren dicht langs de wegen werd niet toegestaan, of er moest extra voor worden betaald. In 1477 verbood Maria van Bourgondië het moeren voor zoutbereiding geheel; er mocht alleen nog worden gegraven voor eigen brandstof. Ook om landbederf tegen te gaan werden voorschriften uitgevaardigd; Vlam (1943) haalt ter illustratie een voorschrift uit 1599 aan met de bepaling dat na het uitmoeren het land in zijn oorspronkelijke staat moest worden teruggebracht. Met de vele reglementen werd vaak de hand gelicht. Er waren namelijk veel 'on- afhankelijken', zoals kloosters en edelen, met uitgestrekte bezittingen, die er niet onder vielen. Ook door gebrek aan geld werden beperkingen wel opgeschort: machthebbers trokken uit de verkoop van grond en de vergunning tot moeren grote inkomsten (Cools, 1948). 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 108