eerst op met een zware kalkloze klei(depoelklei)ter dikte van enkele decimeters tot meer dan een meter. Tenslotte verlandden ook de kreken met licht kalkrijk materiaal tot een systeem met hoge oeverwallen. Hier vond dus primair al 'inversie' van het reliëf plaats (3). Aan het eind van deze opslibbing was aldus een landschap ontstaan met kreekruggen die lager gelegen poelgronden op veen omsloten. In de ruggen vormde zich weldra een zoetwaterzak, maar de slecht doorlatende poel- gebieden bleven door de geringe waterbeweging zilt en behielden hun zoute veen- ondergrond. Tussen Duinkerke I en II werden hoge delen, vooral in de buurt van kreken, be volkt. Deze bewoning handhaafde zich tot de overstromingen van Duinkerke II. Na de laatstgenoemde overstromingen nam de mens tussen de 8e en de 11e eeuw het gebied opnieuw in bezit; hij maakte daarbij van de natuurlijke gesteldheid een dankbaar gebruik. De kreekruggen waren geschikt voor bewoning en akkerbouw, de poelgronden dienden voor grasland. Doch nog meer werd toen de waarde be paald door het voorkomen van de zoute veenondergrond waaruit een lucratieve zoutindustrie kon opbloeien. Om het zout te winnen trok men vanaf de kreekrug gen het lage zilte poelgebied in. Enkele historische gegevens Het branden van de darink tot 'zelas' noemde men 'selbernen'(bernen branden), het stoken van het zout uit de zelas noemde men 'zoutzieden'. Brugmans (1968) vermeldt, dat reeds in de ijzertijd in Nederland sprake was van zoutwinning. Wat betreft de Romeinse tijd: uit de 2e helft van de le eeuw is een inscriptie bekend van de 'salinatores' van de Menapiërs die aan de grote rivieren in Nederland leefden. Later verplaatsten ze zich naar de Schelde. Ze wonnen wel iswaar het zout door 'brandend hout met zeewater te lessen', maar Dekker (1971) vermeldt ook een publicatie van Koch waarin voor de Romeinse tijd zoutwinning uit veen wordt verondersteld. Ook Boxhorn (1644) en Harteveld (1968) noe men voor deze tijd zoutwinning uit turf. Wat Zeeland betreft, hebben de vondsten van in klei ingebedde asbelten, met aar dewerk van Romeinse oorsprong, reeds lang het vermoeden doen rijzen dat op Walcheren en in Zuid-Beveland zoutwinning uit veen plaats vond. Het in 1972 door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bo demonderzoek uitgevoerde onderzoek op een van onze vindplaatsen leidde tot de ontdekking van een serie ovens van Romeinse oor sprong. (fig.l). Fig. 1. Restanten van Romeinse zout- ovens bij 's-Heer Abtskerke in de Goese Poel. Lichtgrijs: de kleibank waaruit ze zijn opgebouwd. 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 100