milde straf. De rechtbank bepaalde echter dat hij op maandag 11 sep tember 's morgens een uur lang op de kaak moest staan met links en rechts van hem een "spinrock". Dit laatste het gebruikelijke teken van gepleegd overspel. Na dit uur zou hij voor het stadhuis tot bloedens toe gegeseld worden om tenslotte te worden verbannen uit Holland, Zeeland en Friesland voor een periode van tien jaar. Mocht hij het in zijn hoofd halen om eerder terug te komen dan kon hij er zeker van zijn dat hij zijn leven zou verbeuren. Bron: Rechterlijk Archief Goes, Inv.Lasonder no. 1571 fol. 189. V. Van een Goese poorterszoon die scheef ging. Ongeveer twintig jaar oud was Jan Marinuszoon, alias Blauwcamer, als de beul zijn terechtstelling voltrekt. Als geboren poorter van Goes en waarschijnlijk stammend uit een geslacht van wevers had hij het thuis niet kunnen uithouden en zwierf liever rond over het land dan zijn hand werk uit te oefenen. Als hij begin september 1547 werd gegrepen is het uit met het zwervers bestaan. Baljuw Michiel Janszoon Hooren bracht hem op 5 september voor de vierschaar. Stuk voor stuk bekende hij dan zijn schelmenstre ken. In maart van 1547 was hij verzeild geraakt in Heinkenszand, daar zag hij vlak voor de deur van de herberg van "Dierick inde Zwane" een zekere Pier Jan Poelsen, die na zijn bezoek aan de herberg op de straa zijn roes lag uit te slapen. Het was voor Jan Marinuss. een kleine moeite om hem zijn beurs uit de zak te halen en de negen schellingen die daar in zaten over te hevelen in zijn eigen zak. Zijn zwerftochten strekten zich zelfs uit tot ver van Goes. In de maand October van het jaar 1546 was hij in het gehucht Triniteyt in de omgeving van Neuzen (Terneuzen). In het holst van de nacht bij de molen gekomen zag hij daar iemand liggen slapen. Wie het was wist hij niet meer te zeggen, wel wist hij dat het een knecht was van een zekere Huge Loens. Stille tjes had hij de slapende beslopen en hem handig zijn beurs afgenomen. Inhoud 4 Karolus gulden. Op driekoningenavond 1546 was hij weer thuis en stond dan in de voor nacht voor de deur van het huis van zijn vader ergen in Goes. Wagge lend en zingend passeerde Jacop Mathijszoon uit Nisse het huis. Jan be - sloot deze man te volgen en bleef op een veilige afstand achter hem aan - lopen. Nog voordat ze bij de gesloten stadspoort waren, gleed Jacop Mathijszoon uit en sukkelde in een droge greppel. Jan bleef even stil staan om dan naar Jacop toe te gaan en hem bij de arm pakkend zei hij: "lek ben hier met mijn zessen". Jacob sloeg aan het jammeren: "ick en heb niets, mijn wijf es gestorfen". Jan liet echter niet los, zodat hij al worstelende en krabbende, Jacop aan zijn hand verwondde. Na een 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1976 | | pagina 64