24 april 1577 voor de tijd van drie jaar verbannen uit Holland, Zeeland
en Friesland.
Frans Schalie beroept zich op de prins en deze laatste laat weten dat
hij een vermindering van de straf tot 7 of 8 maanden in overweging wil
geven. Hoe dit laatste is uitgepakt is niet bekend. Wel staat vast dat
Frans Schalie in 1578 en daarna weer als gildebroeder van het kleer
makersgilde in de ledenlijsten voorkomt.
Jan Janszoon Grendel, ook wel genoemd Hans van Cortrijck.
Hij was geboren, zoals de naam al zegt, in de Vlaamse stad Kortrijk.
Hij werd verdacht van ketterij en aanhanger te zijn van de wederdo
pers. Op 9 februari 1562 werd hij gevangen genomen. De 15e februari
daarna werd hij voor de eerste maal voor de rechtbank gebracht. Hij
werd officieel beschuldigd van wederdope rij en ketterij. Jan gaf toe
wederdoper te zijn, maar weigerde daarna op elke vraag antwoord te
geven. 1 maart daarna werd hij voor verdere ondervraging voor de
bisschop van Middelburg gebracht. Er volgden ondervragingen door
heer Jan van Stryen, deken van Zierikzee, en Mr. Clemens van Dale,
pastoor van Goes. Jan bleef volharden in zijn opvattingen en zweeg
verder.
Ondertussen was de baljuw, vergezeld van twee dienaren op 15, 16 en
17 april op reis geweest naar Kapelle, Bieselinge en Kloetinge. Het
was bekend dat Jan daar geruime tijd had gewoond en verkeerd. Er
werden over hem dan ook de nodige informaties ingewonnen. Toen de
rechtbank op 24 april weer bijeenkwam verzocht de baljuw toestem
ming om Jan voor een "scherp examen" naar de pijnbank te verwijzen.
Dit werd besloten en op de 5e mei daarna werd Jan inderdaad op de
pijnbank gelegd. In de rekening van de baljuw vinden wij dan ook de be
talingen aan de scherprechter en de uitgaven voor de kaarsen waarmee
Jan gepijnigd werd, terug.
Dan duurde het tot 16 december. Op die dag werden de papieren, negei
stuks, met de gegevens, informaties en bekentenissen van Jan Grendel
aan de vierschaar overhandigd. Deze lange periode van stilte werd
veroorzaakt door moeilijkheden tussen baljuw Gerard van Uytwijck en
het bestuur van de stad. Deze moeilijkheden liepen zo hoog op dat in
november de baljuw ontslagen werd. Floris Schaeck volgde hem op.
Naar aanleiding van het een en ander werd het 15 januari 1563 toen Jan
door de baljuw voor de vierschaar werd gebracht. Op de vraag of hij
bij zijn bekentenissen zou blijven werd door Jan geantwoord: "seggende
dat hij gesproocken heeft dat blijft gesproocken" en dat hij niet van plan
was daar iets van terug te nemen. Hierna eiste de baljuw dat de recht
bank Jan schuldig zou verklaren en veroordelen tot de doodstraf door
middel van het vuur. Een straf die door de plakkaten in zulke gevallen
werd voorgeschreven. De rechtbank kwam op 30 januari voor het laatst
in deze zaak bijeen. Hun uitspraak luidde: aangezien Jan Grendel blijft
volharden in zijn dwalingen, die ernstig ingaan tegen het heilig chris-
28