ten die hij gemaakt heeft tijdens de tachtig dagen dat hij Rutger in de gevangenis van eten moest voorzien. De rekenkamer weigert echter dit bedrag goed te keuren en maakt in de marge van de rekening de op merking dat de baljuw niet goed genoeg op de gevangene heeft gepast. Zo eindigde dit proces met een gevluchte gevangene en een baljuw die voor de kosten opdraaide. Cornelie Arens. Op 12 mei 1553 werden ten laste van Cornelie Arens getuigenissen af gelegd. Zij was waarschijnlijk een eenvoudige vrouw die op de markt in een kraam haar koopwaren aanbood. Twee getuigen waren opgeroepen, de eerste Cornelis Sluys, volgens zijn zeggen ongeveer 42 jaar oud en schoenlapper van beroep en Jan Pierssoon Visscher, oud ongeveer 46 jaar. Zij verklaarden dat zij Cornelie tegen enkele personen, die bij haar kraampje zaten te praten over het maken van een bedevaart gezegd had: "Waarom willen jullie op bedevaart gaan Ga naar de kerk of naar huis naar jullie kinderen, daar zul je meer bij winnen dan op een bedevaart. Deze getuigenissen waren blijkbaar niet voldoende om Cornelie Arens voor het gerecht te dagen. Wij vinden dan ook verder niets meer over haar. Anthonis Heyndricxsoon Hij werd begin augustus 1553 op verdenking van herezie gevangen gezet. Van hem weten wij dat hij op 6 februari 1548 poorter van Goes werd. Hij was afkomstig van Moerbeeke in Vlaanderen. Vanwege zijn beroep van strodekker werd hij lid van het timmerlieden- of sint Gandolfsgilde. 14 augustus werd hij voor de rechtbank geleid. De baljuw verzocht de rechters hem te mogen ondervragen op de pijnbank. Dit verzoek werd afgewezen. De beschuldiging van de baljuw tegen Anthonis was: het on derhouden van contacten met personen die duidelijk verdacht waren van ketterij. Hierbij zien wij terug naar het proces tegen Rutger Steeck, die regelmatig in het gezelschap van Anthonis verkeerde. Op 19 augustus kwam hij opnieuw voor de rechtbank. Hij bekende de tenlastelegging en vroeg gratie voor recht. Hij beloofde tevens geen contacten meer te zullen onderhouden met verdachte personen. De rechtbank veroordeelde hem tot de volgende straffen: Zondag 27 augus tus moest hij blootshoofds, gekleed in een linnen kleed en met een brandende kaars in de hand in de kerk komen. Hij moest dan meelopen in de processie om vervolgens op zijn knieën de mis bij te wonen. Na afloop van de mis moest hij, weer met de brandende kaars in de hand, naar het stadhuis komen om daar "onder de ban" God en de justitie om vergeving te vragen. Verder werd hem opgelegd om gedurende een half jaar elke zondag naar de preek te komen en daartoe plaats te ne men in de lessenaar voor het altaar van sint Catharina. Tenslotte moest hij twee kaarsen, samen wegend drie pond, offeren voor het heilig sacrament en de dienaars van de baljuw drie karolusgulden be- 21

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1976 | | pagina 23