Gewone agrimonie,
van de wal in de sloot?
Awie de Zwart
Voor de Gewone agrimonie geldt West Zeeuws-Vlaanderen als een belangrijk
bastion. Verspreidingskaartjes van de afgelopen 30 jaar laten een beeld zien
waarbij onze streek bijna volledig zwart kleurt door alle waarnemingen. Nage
noeg elke vierkante kilometer kent groeiplaatsen van agrimonie. Maar gaat het
werkelijk zo goed met de soort of verdient dit beeld enige nuancering?
Veel van de groeiplaatsen van Gewone
agrimonie bevinden zich van oudsher op
dijken. Een landschapselement dat rijkelijk
aanwezig is in onze streek. Meest geschikt
zijn de zuidtaluds. Door de zon beschenen
is dit deel van de dijk gemiddeld iets war
mer en daar profiteert de plant van.
Maar door de verwaarlozing van veel dijken
Sloot
Nu is de natuur vaak niet voor één gat te
vangen. Als alternatief voor de dijktaluds
heeft agrimonie inmiddels met succes diver
se slootkanten gekoloniseerd. Hier treffen
ze een gelijksoortig milieu als op de dijken;
een talud met zicht op het zuiden. Gewone
agrimonie groeit vooral bovenin het talud.
t
m
Gewone agrimonie [Awie de Zwart],
is de Gewone agrimonie al lang niet meer
zo gewoon als zijn naam doet vermoeden.
Waar vroeger dijken werden beweid of
gehooid is dat tegenwoordig niet meer het
geval. De kleinschaligheid van dijken past
niet meer in de grootschaligheid van de
moderne landbouw. Veel voormalige zee
weringen liggen er nu verlaten en verruigd
bij. Hoog opgaand gras, bramen en struiken
vormen de vegetatie. Groeiplaatsen van
agrimonie raken overwoekerd en verdwij
nen. Kieming van zaad wordt verhinderd
door de schaduwwerking van het hoge
gewas.
De kieming van het zaad verloopt er over
het algemeen voorspoedig. Dit als gevolg
van de periodieke opschoning van de slo
ten. Daarbij wordt de sloot en het talud, bij
het vallen van de blaadjes, uitgemaaid met
een korfmaaier. Het maaisel wordt op de
kant gelegd en wat achterblijft is een korte
en vooral open vegetatie. Beide factoren zijn
van groot belang voor succesvolle kieming.
De zon kan nu het zaad een stimulerende
licht- en warmteprikkel geven en vervolgens
heeft de jonge kiempiant minder last van
concurrerende planten.
Gewone agrimonie [Awie de Zwart],
Toekomst verzekerd zo lijkt het, maar er
loert gevaar.
Klepel
Boosdoener is de klepelbak, een maaima-
chine die snel aan populariteit wint. Het
principe van de maaier is simpel: een snel
ronddraaiende rol waaraan een rij kettingen
hangt die het gras afslaan. Groot voordeel
voor de gebruikers is dat ze weinig last
hebben van ongewenste obstakels. Steen,
houten paaltjes worden probleemloos
mee gemaaid. Het maakt de maaier minder
kwetsbaar. Dat kan echter niet gezegd wor
den van alles wat zich op zijn pad bevindt.
Als een nietsontziend en alles vermalend
monster trekt deze maaier door de vege
tatie. Voor alles wat groeit en bloeit is er
geen ontkomen aan. Alles wordt verpulverd.
Egels worden aan stukken gereten, kikkers
en padden worden weinig subtiel van hun
billetjes ontdaan en van rupsen, kevers en
ander klein spul blijft na afloop al helemaal
niets over. Wat achterblijft is een flora- en
faunakerkhof en een dikke laag strooisel.
Noodklok
Inmiddels is het al een vertrouwd beeld dat
de vele wegbermen in de streek worden
geklepeld. Nu krijgen ook steeds vaker slo
ten een dergelijke behandeling. Dat is voor
Gewone agrimonie (en zeer vele anderen)
een slechte zaak. Waar de maaikorf het
maaisel afvoert laat de klepelmaaier het
maaisel liggen. Een dikke laag strooisel blijft
als een verstikkende deken achter. Het hult
de bodem in blijvende duisternis waardoor
het zaad niet kan ontkiemen. Zonder ver
jonging zijn bestaande populaties ten dode
opgeschreven.
Zo kunnen we concluderen dat we de kle
pel prima weten te hangen maar is het de
vraag of we de noodklok tijdig zullen horen
luiden.