De wondere wereld van het essenhakhout Awie de Zwart Wie ooit in het bos van Erasmus is geweest heeft het, bewust of onbewust, wel eens gezien: het essenhakhout. Knoestig vergroeide meerstammige essenbo- men die eens in de zoveel tijd op kniehoogte worden afgezet. Sinds een aantal jaren wordt o.a. door de knotwerkgroep van 't Duumpje iedere winter een deel van het hakhout afgezet om zo dit waardevolle cultuurerfgoed te behouden. Essenhakhout in het bos van Erasmus (Hans van Kuijk], Vandaag de dag vormen de oude hak houtpercelen onderdeel van het in de jaren zestig aangeplante boscomplex maar oorspronkelijk behoorden ze bij de inventa ris van de boerderij. De hakhoutpercelen zijn dan ook veel ouder dan het bos. Al op kaarten uit 1909 zijn ze terug te vinden. In die tijd hadden veel boerenerven kleinere of grotere hakhoutpercelen in beheer. De takken werden in een vaste tijdcyclus afge zet. Het hout werd gebruikt voor stelen van spades of hooivorken en als brandstof. In de loop van de twintigste eeuw maakte de vooruitgang een einde aan veel es senhakhout. Percelen werden gerooid of vielen ten prooi aan verwaarlozing. De tak ken werden niet meer afgezet en groeiden uit tot opgaande bomen. Alleen de verdikte voet verraadt nu nog een verleden als hakhout. Het is de oude knot, ook wel stoof genoemd. Knoestige stoof Essenhakhout is al een eeuwenoude cul tuur. In Nederland bevinden de grootste hakhoutpercelen zich op de rivierkleigron den in Utrecht. De oudste exemplaren bevinden zich echter in de kop van Overijs sel. Daar staan stoven die naar schatting meer dan zevenhonderd jaar oud zijn! Een leeftijd die beduidend hoger ligt dan de gemiddelde leeftijd die een Es als boom kan bereiken. Die gaat zelden de 200 a 300 jaar te boven. Naarmate de stoven langer in cultuur zijn worden zij ook steeds grilliger van vorm. Het oude hart sterft geleidelijk af en ver molmt en aan de buitenkant dijt de stoof steeds verder uit. Er ontstaat een fraai gevormde knoestige stoof met holtes en gaten. Een stokoude basis waaruit steeds weer jonge twijgen ontspruiten. Jong en oud gebroederlijk tot een éénheid ge smeed. Mossen Naarmate de tijd verstrijkt en de stoof meer en meer zijn grillige vorm krijgt, wordt de schors ook een steeds interessanter leefmilieu voor mossen. Een mozaïek van kleine tapijtjes mos neemt bezit van de stoof, leder mos zijn eigen plekje. Ze pro fiteren van het microklimaat dat er heerst. Sommige soorten treffen we vooral laag, op de wortelbasis, terwijl andere soorten het juist wat hoger zoeken. Het is een fascinerende wereld op zich. Van afstand geeft het al een mooi sfeerbeeld als de knot volledig is overwoekerd door het mos maar het loont zeker de moeite om deze gemeenschap eens nader onder de loep te nemen. Wat men dan ziet is een wereld op zich. Een enorme variatie aan groen- tinten en vormen. Een miniatuurstruweel waarin kevertjes en pissenbedden hun weg zoeken. Struikmos Wie dan nog een stap verder wil gaan door de mossen op naam te brengen moet we ten dat dit geen gemakkelijke zaak is. Veel onderscheidende kenmerken zijn bijzonder klein en zonder microscoop onzichtbaar. Zelf heb ik al een paar pogingen onder nomen om de aanwezige mossen van een naam te voorzien. Zeer algemene soorten als Gewoon dikkopmos en Fijn ladder mos waren vrij snel gevonden maar bij de andere soorten bleef de determinatie omgeven door de nodige twijfel. Gelukkig had ik ergens in mijn archief nog een lijstje met soorten die recent gevonden waren in het bewuste hakhout. Bovenaan het lijstje prijkte de naam Struikmos. En daarmee hebben we meteen de meest bijzondere soort te pakken. Hoewel geen Rodelijst- soort is het wel een zeldzame soort. In Zeeland is de soort na 1980 gevonden op slechts vijf plaatsen. Voor Zeeuws-Vlaan- deren betreft deze groeiplaats de enige. Een reden te meer om het hakhoutbeheer voort te zetten. Immers als er niet meer wordt gekapt gaan deze kenmerkende mossen geheid voor de bijl.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 2009 | | pagina 12