w
1941 werd het huidige waterschap Het
Vrije van Sluis opgericht. Problemen
met afvoer van water van de ene pol
der naar en dwars door de andere be
hoorden daarbij tot het verleden. Het
klinkt eenvoudig, maar omdat belan
gen van de lozende partij en de ont
vangende partij zelden parallel liepen,
leidde het soms tot strijdtaferelen,
waarin een gesloten afvoerklep het
ultieme middel was om het eigenbe
lang te beschermen. Enerzijds leidde
de situatie tot veel frustraties en ge
schillen, anderzijds leverde het talloze
prachtige verhalen op, die helaas nooit
de weg hebben gevonden naar een
ongetwijfeld schitterende streekroman.
Voor het tweede aspect, het waterbe
heersplan, werd in 1965 de weg inge
slagen van een planmatige aanpak van
de regionale waterbeheersing. In het
spoor van de naoorlogse wederop
bouw werd de zaak voortvarend aan
gepakt door een gebiedsomvattend
systeem op te zetten en in uitvoering
te nemen. Het ontwerp hiervoor werd
volledig afgestemd op de landbouw
kundige uitgangspunten van die tijd.
Per gebied werd een streefpeil aange
houden waarbij het "goed boeren"
was; de specialisten spreken hier over
"de drooglegging", die sterk afhanke
lijk blijkt te zijn van de grondsoort en
van de hoogteligging en de aard van
de ondergrond. Pas rond 1980 werden
de laatste werken voor dit plan in uit
voering genomen: de huidige afwate
ringskanalen met gemalen en sluizen.
En alle maatregelen waren geënt op
een hoge landbouwproductie. Zoals
sloten waarbij de helling van de kan
ten steiler was dan de natuurlijke hel
ling van de grondsoort. Dikwijls leid
de deze aanpak tot kostbaar onderhoud
en zo verschenen er kunstgrepen in
vele soorten (planken, palen en betuin-
ingen). En als het dan regende, werd
er verwacht dat het overtollige water
zo snel mogelijk kon worden afge
voerd.
Hedendaags waterbeheer
Het was met name de Provincie Zee
land, die in haar Waterhuishoudings
plan de brede kijk op water tot een be
langrijke basis voor het buitengebied
maakte. Hierin legde men een verband
tussen waterpeil, waterkwaliteit en de
functie die een gebied heeft. Water
beheersing ontwikkelde zich zo tot
integraal waterbeheer en in het buiten
gebied werden de waterschappen ver
zocht hierop in te spelen. Ook nieuw
in deze benadering was dat het buiten
gebied niet langer alleen agrarisch
gebied was en is. De rijksoverheid
ondersteunde dit idee door gedurende
de daaropvolgende jaren in allerlei
landelijke notafs de centrale rol van
het water te presenteren.
Uitgangspunt was hierbij, dat naast het
water als "groeimiddel" voor gewas
sen ook een functie heeft voor andere
zaken, zoals voor natuur en ecologie,
recreatie en visserij. Dit bredere be
lang vereiste dus een heel andere kijk
op de functie van een waterschap, dat
tot voor kort maar in één zaak be
nieuwd was: hoe krijgen we dat water
zo gauw mogelijk de polder uit.
Verder kwam men tot de ontdekking
dat ook sommige pure landbouwperce-
len te kampen hadden met verdro-
gingsschade: een nieuw fenomeen.
Men dient dus te komen tot het be
schikbaar houden van een watervoor
raad voor de droge seizoenen, water-
conservering dus. Dit is te realiseren
door het instellen van hogere peilen
en/of aparte peilgebieden.
En juist deze maatregelen waren ook
nodig voor veel natuurgebieden.
Het Natuurbeleidsplan van de Rijks
overheid en de Zeeuwse uitwerking
daarvan bestemde een zogenaamde
Ecologische Hoofdstructuur, waardoor
verschillende gebieden een natuurbe-
stemming kregen. Voor de aangewe
zen gebieden werd een natuurdoeltype
vastgesteld. Bij dit natuurdoeltype
hoort een voor dat doel optimaal wa
terpeil. Omdat de kaart van de
Zeeuwse uitwerking Natuurbeleids
plan op een democratische manier is
vastgelegd, is het niet meer dan billijk,
dat ook de waterpeilen in die gebieden
aan de nieuwe natuurfunctie worden
aangepast.
En op dat punt scoort het voorliggende
peilbesluit van het waterschap een
dikke onvoldoende.
Voorstellen in het peilbesluit
Voor de natuurgebieden in het peilbe
sluit mag je verwachten, dat er een
aansluiting komt op de voor dergelijke
gebieden gehanteerde richtlijnen voor
het doeltype natuur vanuit de Ecologi
sche Hoofdstructuur. In West-
Zeeuws-Vlaanderen betekent dit, dat
het natuurtype met kreken en kreek
achtige gebieden hoog scoort. En juist
hierbij horen hoge waterstanden,
waardoor de aan water gebonden
natuurwaarden op de hiervoor gereser
veerde gebieden zich ook als zodanig
kunnen ontwikkelen.
In termen van hedendaags natuurbe
heer zal de teiTeinbeheerder (zoals
Staatsbosbeheer of het Zeeuws Land
schap) in die gebieden ook afgerekend
worden op de geproduceerde natuurre-
sultaten. Dit betekent dat de terreinbe
heerders van de overheid minder geld
krijgen als het natuurgebied er niet zo
uitziet als het natuurdoeltype bedoel
de. Het heet niet voor niets natuur
doeltype! Het is hier dus, net als in de
landbouw, heel goed mogelijk om de
schade van een niet optimaal aange
past peilbeheer uit te drukken in geld.
En deze insteek nu wordt te weinig
aangetroffen in het voorliggende plan.
Slechts voor duidelijk gescheiden
gebieden met een eigen waterhuishou
ding is er kans dat gestelde doelen
bereikt worden. En dat betreft in onze
streek maar één gebied: de Blikken.
In omvang en in apart peilbeheer lijkt
dit gebied te kunnen functioneren con
form de gestelde doelstellingen. Voor
alle andere gebieden wordt onvoldoen
de peilverhoging voorgesteld om te
voldoen aan hetgeen hier op grond van
hedendaags beleid verwacht mag wor
den.
Daarnaast is het zonder een vastge
steld peilbesluit vrij ondoorzichtig,
hoe de sinds 1982 (het vorige peilbe
sluit) gehanteerde peilen momenteel
nog actueel zijn. Waar direct betrokke
nen in de loop der jaren gereageerd
hebben, zijn een aantal "praktische"
peilen in omloop. Deze zijn een geheel
eigen leven gaan leiden, veelal op
basis van vermoede hinder of schade.
11