Een dassenexcursie 7 Op een bloedhete dag in mei stapte ik in een van supergekoelde wagons van de Nederlandse Spoorwegen waar ik ter plaatse leek te bevriezen. De hele lange reis had ik er last vari, tezamen met diverse kinderlijke gesprekken van jongeren, die het alleen maar had den over lastige leraren en de manie ren om katers te verwerken. Nijmegen stad verloste me uit die rij dende koelkast. De spoorwegen bewij zen je op die manier niet echt een dienst. Alex de Meijer vertelde me al eerder over zijn belevenissen met dassenko- lonies en ik ging dan ook graag in op een uitnodiging het eens met eigen ogen te gaan bekijken. Temidden van een rumoerige stad ligt het groene gebied op een bijzonder on gunstige plaats. Ooit was het bos dub bel zo groot, maar men dacht de slim me Belgische truc te moeten herhalen: als je er een snelweg doorheen legt, krijg je ineens twee bossen. Op de fiets rijden we het duistere ge- oied binnen. Mijn groene zomerjurk is niet echt de beste keus geweest om deze excursie bij te wonen: het enige voordeel blijkt later de schutkleur te zijn, verder kunnen de metershoge brandnetels hun gangetje gaan. De overgang tussen eng struweel en de dassenburcht is opeens een schok. Het laatste zonlicht speelt tussen veel dood hout, omgevallen boomstammen en eikenboompjes die hier en daar solitair oprijzen tussen een hele hoop op geworpen zandheuveltjes. In allerlei vormen en groottes liggen ze in een ronde cirkel. Het lijkt meer een decor waar straks elfen en geesten zullen gaan rondzwerven. Er gaat een stilte van uit: je voelt gewoon dat dit een hele speciale plek is. Plots hobbelen twee dassen over een dikke omgeval len boomstronk. Even spelen ze tik kertje, daarna verdwijnen ze geruis loos. Alex denkt dat onze mensenreuk ze op de vlucht heeft doen slaan: we staan ook boven de wind, maar een andere plaats opzoeken lijkt hem niet goed. Dan vertonen ze zich misschien helemaal niet meer. Die twee lijken ook plots nergens meer te bekennen. Na een half uurtje gewacht te hebben, durven we ons wat dieper in de dassenburcht wagen. Nu is duidelijk te zien welk hol al of niet bewoond is. Dassen hebben het inge bakken leefpatroon voortdurend te willen verhuizen. Soms komt er een tijdje een vos in zo'n verlaten hol wo nen en dan gaan ze maar een eindje verder: die twee liggen mekaar niet. Soms willen ze gewoon hun jongen ergens anders het daglicht laten zien. In Nijmegen is er vrijwel een constan te populatie van dassen. Op zich lijkt dit gunstig, maar toch is dat niet zo. Toenemen van de dassenbevolking zit er niet in. De aanwas door geboorte wordt tenietgedaan door een even gro te sterfte. En hiervoor is het verkeer verantwoordelijk. Als menselijk we zen zit je prinsheerlijk in je auto als je over de weg rijdt, maar je beseft totaal niet wat je aanricht. De argeloze das die 's nachts op zoek gaat naar voedsel is niet vertrouwd met dat dodelijke gevaar. Waar een dassengezin leeft, ligt de post voor de deur: verse urinesporen waar druk doorheen is gebanjerd. Hiel en daar lijken de dassenpootjes nog maar net voorbij te zijn gesloft. Het is ook wel een beetje mijn geluksdag: opeens hoor ik een dichterbijkomend geritsel in de droge bladeren. Het ge luid komt dichter en dichter alhoewel de enorme wirwar van bramen me elk zicht ontneemt. Net waar ik zit, is een kleine opening, precies groot genoeg om een dassenlijf door te laten. En ja hoor, de das zag er uit zoals ik ver wachtte: een rozige snoet, zwart en wit gestreept en kleine onaanzienlijke oogjes. Dit dier loopt letterlijk achter z'n neus aan, want die brengt hem razendsnel op de hoogte dat dit object gevaar betekent en voor ik er erg in heb, is ie weg. Hij moet een beetje in paniek geweest zijn, want na enkele minuten komt ie nog eens loeren, pre cies aan de andere kant van waar ik me bevind. Hij wil blijkbaar terug z'n holletje in, alleen, heel vervelend, zit ik in de weg. Voorzichtig maak ik rechtsomkeert: dat beest zal nu wel al genoeg verontrust zijn. We verlaten de plek, het wordt stilaan duister, de dassen zullen nu wel begin nen aan hun nachtelijk dwalen op zoek naar wormen, muizen en andere eetba re dingen. Vroeger deden ze dat over dag, maar menselijke bemoeienissen hebben dat patroon doen keren. De enige bedreiging is de mens, en dit voel je heel sterk aan op deze plaats. In dit bos zijn hun mogelijkheden al versnipperd door de autosnelweg die dwars door hun leefgebied gelegd is. De situatie is verre van ideaal, maar biedt blijkbaar nog steeds mogelijkhe den tot enige leefbaarheid. Hoe lang nog Die avond gaat het gesprek nog verder over die wonderlijke dassen, over hoe weinig groene mensen nog echt groen zijn, over de veranderde houding die er nu gekomen is binnen natuur- en milieuverenigingen. En over hoe moeilijk het is om nog echt iets ten goede te kunnen keren. Frieda Pillen, augustus 1998.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1998 | | pagina 7