It
voor twee weken naar Zeeuwsch-
Vlaanderen gekomen, dus met zomer
kleren (winterkleren waren in Arn
hem). Een 'gevonden' Duitse legerjas
bracht uitkomst. We waren weliswaar
bevrijd, maai" er zwierven nog wel
eens spionnen rond en een Duitse
legerjas wekt argwaan.
Ik kom op het hof van Erasmus, die
me dan ook niet vertrouwde. Na enig
praten (vertellen, wie je was, waar je
vandaan kwam - Rotterdam dus -, dat
je voor de Heidemij werkte, wie je
baas was enz.) accepteerde hij me. We
liepen naar het drassige deel, waar de
trambaan doorheen liep (nu het pad),
om de inundatieschade te taxeren. Er
lagen toen nogal wat eenden, waaron
der smienten. Ik zei dat, waarop zijn
argwaan opnieuw gewekt was. Hij zei
bijna letterlijk: 'Hoe weet jij nou, wat
smienten zijn, als je uit Rotterdam
komt'. Ook dat moest nog uitgelegd
worden.
Na de taxatie hebben we nog een paar
uur gekletst over vogels. Toen mocht
ik mee naai" de ransuilen in zijn bosje.
Er zaten er elke dag tientallen! Hij was
daar erg trots op en vroeg me er niet te
veel met anderen over te praten.
Dat was mijn eerste vogel-kennisma
king.
Jaren later, eind zeventiger jaren,
kwam ik er nog eens met Marius
Kolvoort. Het zal in oktober geweest
zijn. In een plasje op de weg zaten
tegelijkertijd te baden een pimpel
mees, tjiftjaf, putter en zwartkop. Dat
inspireerde Marius tot de vogelteke
ning.
Hoe ik het landje leerde kennen.
Mijn grote baas, de Heidemij in Arn
hem, had beslist dat ik direct na de
bevrijding de oorlogsschade in de
landbouw moest gaan inventariseren
in West Zeeuws-Vlaanderen. Ik heb
toen in de laatste maanden van 1944
het hele landje doorkruist, zo goed en
zo kwaad als dat ging op een oude
gammele fiets, soms onder overvlie
gend granaatvuur van de Duitsers van
uit Zuid-Beveland en soms liftend met
fiets en al op een Engelse legertruck.
Dat ging van het haventje van
Bouchoute en de Pont Avancée tot het
Zwin en van de Biezen tot de
Braakman. (De Braakman was toen
nog de échte Braakman). Door de
Biezen (geïnundeerd) te paard,
geleend van een boer, over wegen die
half weggespoeld waren, af en toe tot
de knieën (van het paard) door het
water. Ik leerde waar de Maagdenberg
lag (nu afgegraven - 'geplat') en de
Platluus. Ik leerde dat Nieuwvliet
'Sintepier', Groede 'De Groe' en Re-
tranchement 'Truzement' was. Waag
het niet 'Nieuwvliet' te zeggen, want
ze weten 'bots, da je vrèmde zit'.
Op een dag moest ik naar de Knok-
kert. Nergens op de kaart te vinden,
maar het bleek de Strijdersgatpolder te
zijn. Nu was ik in september 1944
Badende putters, pimpelmees, zwartkop en tjiftjaf (tek. Marius Kolvoort).
Ransuil
Jan Knupker)
storm: drieteenmeeuwen, een enkele
keer een grote jager of een Jan van
Gent en één keer zelfs een Pijl-
storm vogel (Die soorten zie je nu ook
nog wel eens, trouwens).
Die boten hadden allemaal zijlading.
De auto's werden door de matrozen
naar hun plaats geloodst. Je moest pre
cies doen, wat zij zeiden: 'Links,
links, achteruit, beetje vooruit, rechts,
stop!' Je kon dan nog net uitstappen
en zij hadden een maximum aantal
auto's aan boord. Op een keer moest
een auto met een met een wit nummer
bord (land van herkomst ben ik verge
ten) naar z'n plaats geloodst worden.
De matroos gebaarde en riep:
'Vooruit, links, links, achteruit'. Maar
er gebeurde niets. Weer, harder nu:
'ACHTERUIT'. Er gebeurde nog
niets. Wordt het portierraampje open
gedraaid, rode hoofd van de chauffeur
eruit die zegt: 'Kan kik nie achteruut
riejen, meneer'. Ze hebben de auto
toen maar geduwd.
9