Op een aantal plaatsen op de dijken
groeit het zeldzame Ijzerhard; een
klein warmteminnend plantje dat in de
zomer bloeit met miniscule roze bloe
metjes waardoor het vaak over het
hoofd wordt gezien. Men moet
Ijzerhard zoeken op begraasde warme
zuidhellingen met door het vee afge
trapte kantjes. Werd in 1990 slechts
één exemplaar gevonden, in 1993
stonden er in het hele gebied ongeveer
vijftig. Hiermee is Ijzerhard net als
Wondklaver een plant die profiteert
Gekroesd Fonteinkruid
Tekening: Awie de Zwart
van het beweidingsbeheer. Een deel
staat overigens diiekt buiten de afras
tering tussen het warme grind van het
fietspad.
Op delen van de dijk die veel klei
bevatten, vinden we soorten als
Kleinhoefblad, Dubbelkelk, Speer
distel en Wilde kaardebol.
Een vreemde eend in de bijt is de
Rietorchis. Al sinds de eerste vegeta
tieopnamen van 1990 staat er in het
oostelijke deel op het noordtaludéén
vitaal exemplaar Rietorchis.
8. Drinkputten.
Over het hele gebied verspreid liggen
een viertal drinkputten. Drie in het
oostelijk en één in het westelijk gebied
(zie kaartje). De put in het westen ligt
aan de rand van het rietland en staat
bijna het gehele jaar in contact met het
rijke water uit de omgeving. De
begroeiing in de put is zeer miniem
met slechts langs de randen Fijne
waterranonkel. Op de 's zomers
droogvallende oevers groeit Gewone
waterbies. Slanke waterbies, Heen en
Riet.
De twee middelste putten liggen in een
droge omgeving. Zij ondervinden
geen negatieve invloed van verrijkt
omgevingswater. Hierdoor is het water
zeer schoon en helder. Het bewijs
hiervoor wordt geleverd door de aan
wezigheid van Kranswier, een wier-
soort die in beide putten te zamen
groeit met Fijne waterranonkel. Op het
droogvallend talud treffen we naast
Riet, Watermunt, Fijne en Gewone
waterbies in de noordelijke put ook
vele tientallen exemplaren Water-
punge; een klein witbloeiend plantje
dat langdurige onderdompeling door
water weet te overleven door gebruik
te maken van zuurstof in de grond
gebracht door hogere planten als bijv.
Riet.
De meest oostelijke put was een
bestaande put aan de rand van het riet
veld. Deze is destijds opgeschoond
waarbij de vrijgekomen modder als
een dijkje rondom de put is neergelegd
met het positief gevolg dat de put in de
droge maanden niet meer in direct
contact stond met het rijkere water uit
het rietveld. Dit werd snel waarneem
baar door het helder worden van het
water. Er groeiden planten als Fijne
waterranonkel. Fijn hoornblad, Tenger
fonteinkruid, Gekroesd fonteinkruid,
Mattenbies en in de ondiepe randen
Waternavel, Veenwortel en Slanke
waterkers. Toch geven soorten als Fijn
hoornblad. Tenger- en Gekroesd fon
teinkruid en Veenwortel aan dat het
water nog zeer voedselrijk is. Twee
jaar terug is het dijkje rondom de put-
ondermijnd door een bisamrat.
Sindsdien is het water sterk vertroe
beld en ligt het wateroppervlak soms
bezaaid met afgevreten waterplanten.
juni 1994, Awie de Zwart
In een volgend artikel zal nader inge
gaan worden op de relatie tussen
diverse beheersvormen en de gevolgen
voor de plantengroei, terwijl ook aan
dacht geschonken zal worden aan de
zogenaamde planten 'gemeenschap
pen'.
De in dit artikel opgenomen illustra
ties en foto's zijn alle van de schrijver.
13