V BROEDVOGELS VAN DE SINT KRUISKREEK VAN 1984 TOT EN MET 1990 I De vogelwerkgroep van't Duumpje ontplooit vele aktiviteiten, waarvan niet iedereen weet heeft. Eén van die aktiviteiten is het inventariseren van broedvogels in de Sint Kruiskreek. Al vanaf 1984 wordt er jaarlijks meegedaan aan het landelijk Broedvogel Monitoringprojekt (BMP), georganiseerd door SOVON (Samenwerkende Organisaties voor Vogelonderzoek in Nederland). In dit artikel zullen de resultaten worden besproken van die inventarisaties. Verder zal worden ingegaan op de plannen voor het krekengebied, die ontwikkeld zijn voor de ruilverkaveling 'Aardenburg'. INLEIDING METHODE RESULTAAT 6 In 1984 is -tegelijk met de start van het landelijk BMP-onderzoek van SO VON- voor het eerst een deel van de Sint Kruiskreek (32 ha.) op alle broedvogels onderzocht. Onderzocht is het meest noordoostelijke deel van de kreek met aangrenzend akkerland en begrensd door de kreek zelf, een weg en een dijk (zie figuur 1). Het onderzoeksgebied is een prima voorbeeld van het zeeuws vlaams krekengebied. Het bestaat uit: *2 laaggegelegen kreekdelen met lang zaam oplopende -deels slikkige- oe vers overgaand in drassig weiland, brede rietkragen, welke de overgang vormen naar het hogergelegen en intensief gebruikt akkerland, met populieren beplante dijken, een (verwaarloosde) drinkput, een overhoekje (een losstaand stukje dijk) met populieren en dichte strui ken en een overhard paadje. In de 7 jaren van onderzoek is er aan het landschap van dit gebied weinig veran derd. Alleen zijn in de winter van 1990- 1991 de oude populieren van de Grote Boomdijk gekapt. Het onderzoek is strikt volgens de regels van het BMP uitgevoerd. Per vooijaar zijn aan het gebied 8 tot 10 bezoeken gebracht. Per bezoek vonden alle waar nemingen met speciale kodes op een veldkaart ingetekend. Deze veldkaarten worden later omgewerkt naar soortkaar- ten, waarmee aan de hand van bepaalde kriteria het aantal broedparen wordt vastgesteld. Sint Kruiskreek Dit levert voor de afgelopen 7 jaren een lijst met 42 soorten broedvogels op. Prominent aanwezig in deze lijst (zie tabel 1) zijn uiteraard de water- en moerasvogels. Een opvallende vogel is de grauwe gans. Waarschijnlijk zouden er meer paren tot broeden komen als de soort in het broed- seizoen met rust zou worden gelaten. Van de broedende eenden is de wilde eend de algemeenste, maar schommelt sterk in aantal. De slobeend lijkt een vaste broedvogel geworden te zijn met zelf 3 paar in 1990. Van de rallen is alleen de waterral als broedvogel vastgesteld; alleen in 1984 broedden er 2 paar. Het is onduidelijk waarom er de laatste jaren geen water rallen meer broeden. Waterhoen en 5 C/3 a. p 5 meerkoet broedden in wisselend aantal op de kreek. De waterhoen heeft met 3 strenge winters (85-87) harde klappen gehad: nog maar 1 paar in 1987. Na de opeenvolgende zachte winters (88-90) gaat het de soort weer beter, alhoewel ze nog niet op het oude nivo terug zijn. De bruine kiekendief heeft in alle onder- zoeksjaren met 1 of 2 paar op de kreek gebroed, alleen de laatste 2 jaar binnen het onderzochte deel. Van de weidevogels lijkt -op 1 na- de stand stabiel te zijn. Kluut, kleine ple vier, kievit, grutto en tureluur weten zich allemaal in groter of kleiner aantal te handhaven. De scholekster echter is in de loop der jaren verdubbeld in aantal; van 2-3 paar naar 4-6 paar. Dit komt overeen met de trend in heel Zeeuws- Vlaanderen dat de scholekster als broed vogel nog steeds in aantal toeneemt

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1990 | | pagina 12