STRATEGIE
Al met al zijn de huidige ekosystemen
het resultaat van heden en verleden en
de aktiviteit van mens en natuur. Zowel
de half-natuurlijke (echt natuur komt
niet meer bij ons voor) als de kultuur-
lijke gebieden worden gekenmerkt door
een zekere mate van instabiliteit en
cyclische successie. Het planten- en
dierenleven is aan deze situatie aange
past en over het algemeen treffen we
soorten aan met een verspreidingsstrate
gie die gekenmerkt wordt door een hoge
mate van mobiliteit. Altijd op zoek naar
nieuwe gebieden want je weet nooit of
het leefgebied van vorig jaar niet onder
water staat of juist door hoog opgaande
planten is bedekt.
In ekosystemen die aan dynamische
milieus zijn aangepast houden alleen
éénjarige, meest horizontaal gestruktu-
reerde planten het uit en de zaadver
spreiding is aangepast aan de elementen.
Of aan herbivore vogels, die op hun
beurt goed zijn toegerust om plotseling
en plaatselijk voorkomende gunstige
voedselomstandigheden te benutten.
Verder van de kust weg, daar nemen de
windsnelheden af en bereikt de verzil-
ting de bovenlaag van de bodem nog
maar sporadisch. Hoger opschietende
planten als riet, zeeaster en wilg krijgen
mogelijkheden. Het mikroklimaat wordt
sympatieker. Niet alleen vliegende in-
sekten en vogels bevolken het gebied,
maar ook zoogdieren en dieren die hun
lichaamstemperatuur aan die van de
omgeving hebben aangepast: insekten
en amfibiën.
Nog meer landinwaarts krijgt de vegeta
tie de gelegenheid niet alleen een verti-
kale struktuur te ontwikkelen, maar er
verschijnen ook geleidelijk meer struk-
tuurlagen: mossen, kruiden, struiken en
bomen. Elk struktuurtype vormt een
eigen mikroklimaat en wat, naarmate
het aantal stniktuurlagen toeneemt,
steeds beter gebufferd wordt tegen de
extremen van de milieuvariabelen. Bos
sen zijn stabiele ekosystemen omdat de
milieuvariabelen temperatuur, lucht- en
bodemvochtigheid, verdamping, lichtin
val, windsnelheid binnen veel nauwere
grenzen fluktueren dan in het dynami
sche strandmilieu. Hoe minder de mi-
lieuvariabelen fluktueren, hoe gelijkma
tiger het milieu is en hoe meer soorten
zich kunnen aanpassen aan de omstan
digheden. Het milieu vormt een pro
minente rol in de selektiedruk: de best
aangepaste individuen overleven en
planten zich voort. Elk soort kan zich
aan elk selektiedruk aanpassen, als deze
selektiedruk maar konstant is en dus
voorspelbaar wordt. Een voorspelbaar
milieu biedt meer soorten de gelegen
heid om aangepast te raken en dat heeft
tot gevolg dat de ekologische betrekkin
gen komplexer worden.
Paddegat, Baarzandsekreek.
In de loop van de evolutie hebben de
soorten een strategie ontwikkeld in over
leven, voortplanten en verspreiden bin
nen het ekosysteem van him leefgebied
en deze strategie kan niet vervangen
worden door een betere. Dat betekent
niet dat de soorten hun populatie niet
kunnen vergroten. Zulks is dan meestal
het gevolg van een toename van het
aantal leefgebeiden, het bezetten van
indentieke plaatsen van soortgelijke
ekosystemen of het opheffen van een
beperkend faktor binnen een overle
vingsstrategie van een soort. In veel
gevallen leidt zo'n ontwikkeling tot des
tabilisering van het gehele ekosysteem
met als gevolg dat de konkurrentie-
verhoudingen binnen en buiten een le
vensgemeenschap veranderen.
Relatief weinig planten en dieren zijn
aangepast aan het leven in een dyna
misch milieu en dat heeft tot gevolg dat
de konkurrentiekracht van deze afzon
derlijke soorten minder is dan die van de
stabiele milieus. Al met al is het de vraag
of het raadzaam is om levensgemeen
schappen, die ekologisch gezien zo ver
uit elkaar staan, ruimtelijk zo dich bij
elkaar te brengen. Over de introduktie
van exoten en gebiedsvreemd water heb
ben we een uitgesproken mening, maar
is de introduktie van een gebiedsvreemd
ekosysteem, het bos, eigenlijk niet het
zelfde.
René Beijersbergen