VLEERMUIZEN
ROND AARDENBURG
INLEIDING
LANDSCHAPSGEBRUIK
WERKWIJZE
Voordat aan het opstellen van een ruilverkavelingsplan wordt begonnen worden er vanuit de
verschillende deelbelangen adviesen uitgebracht. Voor het deeladvies 'natuur' is hetsoms noodzakelijk
een aanvullend onderzoek uit te voeren. Voor het ruilverkavelingsgebied 'Aardenburg' bestond
behoefte aan meer v/eermuisgegevens. In opdracht van het Consulentschap Natuur, Milieu,
Faunabeheer in Zeeland werd in 1988 een vleermuisinventarisatie uitgevoerd door Peter Twisk. De
resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd in een rapport met de titel "Vleermuizen in het
Ruilverkavelingsgebied Aardenburg". Hieronder volgt een samenvatting van het rapport.
In 1981 verscheen een boekje waarin
Ingmar Ahlen beschrijft hoe een groot
aantal vleermuissoorten aan de hand
van hun geluid herkent kan worden. In
1986 deed Wouter Helmer met behulp
van deze kenmerken onderzoek naar het
landschapsgebruik van vleermuizen, in
een landschapsinrichtingsgebied in
Zuid-Limburg. Uit dit onderzoek bleek
dat deze diergroep een sterke binding
heeft met verschillende landschapsele
menten zoals houtwallen, water en bos.
Dit resultaat was aanleiding voor een
groot aantal vervolg-inventarisaties in
andere ruilverkavelings-gebieden,
waaronder de in verslag vastgelegde. Bij
dit onderzoek is, in navolging van Wou
ter Helmer's onderzoek in Limburg, ge
probeerd een duidelijk beeld te krijgen
van de manier waarop en de mate waarin
vleermuizen bepaalde landschaps
elementen gebruiken. De resultaten slui
ten nauw aan bij die van andere in
ventarisaties, en leiden tot een aantal
concrete aanbevelingen ter bescherming
van de in het ruilverkavelingsgebied
Aardenburg aanwezige vleermuis
populatie.
In de laatste jaren is er veel bekend
geworden over het belang van hout
wallen, bomenlanen en andere lijnvor
mige landschapselementen als verbin
dingsroutes voor vleermuizen.
Voor hun dagverblijf zoeken vleermui
zen bestaande schuilruimten op zoals
holle bomen of spouwmuren, terwijl ze
's nachts op insektenrijke plaatsen ja
gen, bijvoorbeeld in bos of boven water.
Tussen schuilplaats en jachtgebied kan
een afstand van enkele kilometers lig
gen. Van in kolonies (een groep dieren
tezamen in een dagverblijfplaats) verza
melde dieren is bekend dat deze afstand
via een vaste route overbrugd kan wor
den. Die route loopt bij voorkeur langs
lintvormige elementen, zoals hagen,
houtwallen en holle wegen. In terreinen
waar een netwerk van deze lijnvormige
elementen aanwezig is, is ook vaak een
flink aantal trekroutes te vinden. Grote
open terreinen vormen voor een aantal
vleermuissoorten waarschijnlijk een
ernstig obstakel. Het oriënteren met
behulp van ultrasone geluiden is voor
soorten in zo'n terrein wellicht onmo
gelijk.
De grote vleermuissoorten, de laatvlie-
ger en de rosse vleermuis, hebben een
relatief laag, hard geluid dat ver draagt.
Zij lijken weinig moeite te hebben met
het oversteken van open ruimten. Het
zijn vooral de kleine soorten, met een
hoog geluid dat niet ver draagt, die
gebonden lijken te zijn aan houtwallen
e.d.
Van de watervleermuis bijvoorbeeld zijn
situaties bekend waar dieren honderden
meters omvlogen om geen klein stuk
terrein over te hoeven steken. Ook de
dwergvleermuis, de algemeenste soort
in Nederland, heeft een duidelijke voor
keur voor het volgen van lijnvormige
landschapselementen. Houtwallen en
hagen die gevolgd worden fungeren niet
alleen als oriëntatiepunt maar bieden
ook beschutting, dekking en fourageer-
mogelijkheden. De voorkeur lijkt uit te
gaan naar trekroutes met maximale dek
king, d.w.z. een dichte beplanting van
bomen en struiken aan weerszijde van de
gevolgde weg. Met het afnemen van de
dekking lijkt ook de waarde van een
houtwal of haag als .trekroute af te
nemen. De bij deze inventarisatie ver
zamelde gegevens verstevigen dit beeld.
De inventarisatie werd uitgevoerd in
twee perioden: van 13 juni tot 8 juli en
van 8 tot 19 augustus 1988. De keuze
van deze perioden is gebaseerd op erva
ringen van andere bat-detector inventa-
riseerders en op wat bekend is over het
voortplantingsgedrag van vleermuizen.
Globaal gesteld zijn tijdens de eerste
periode de vrouwtjes bijeen om in de
kraamkamerkolonies hun jong ter
wereld te brengen. In de tweede periode
zijn de jongen vliegvlug en bezoeken de
vrouwtjes de territoriale mannetjes voor
de paring.
Van de nachten werden de schemer-
perioden gebruikt om trekroutes en kolo
nies te zoeken. Van ongeveer één uur na
zondondergang tot één uur voor zonsop
gang werd het gebied systematisch door
kruist op zoek naar jagende dieren.
Van invloed op het aantal vleermuis-
waarnemingen is het weer. Boven open
terrein, zoals langs de kreken, zal wind
een belangrijke rol spelen. Het is bekend
dat temperatuur van invloed is op de
jachtaktiviteit van vleermuizen. Wan
neer deze beneden de 10° C. daalt
nemen de activiteiten geleidelijk af. Re
gen heeft niet alleen invloed op vleer
muizen maar ook op de bruikbaarheid
van de bat-detector; zoals bij de meeste
electronica kan water kortsluiting ver
oorzaken.
3