DWERGVLEERMUIS Kaart 1Het omlijnde gebied vormt het ruilverkavelingsblok 'Aardenburg', tevens het gebied waar de vleermuisinventarisatie zich toe beperkte. Het aantal oude, holle bomen in het gebied is beperkt. Kolonies van boom bewonende vleermuizen zijn dan ook waarschijnlijk vrijlwel volledig geïnven tariseerd. Vleermuizen lijken een voor keur te hebben voor plaatsen waar ze regelmatig naar een andere boomholte kunnen verhuizen, en alleen de Elder- schans komt daarvoor in aanmerking. De meeste dorpen in het gebied zijn meermalen systematisch doorzocht op zoek naar kolonies. De bebouwing is echter sterk verspreid, en de kans is groot dat daardoor kolonies van huis bewonende soorten over het hoofd ge zien zijn. Illustratief in dit verband is de manier waarop ik een kolonie ontdekte op de Plate: In de ochtend-schemer had ik het populierenbos aldaar doorzocht op zwermende vleermuizen, zonder succes. Toen ik weer op de fiets wilde stappen, bemerkte ik dat een van mijn banden leeg was. Ietwat uit het veld geslagen stond ik op mijn fiets geleund en be merkte zodoende dat bij één van de twee huizen die aan het bos grenzen vleermui zen inzwermden! Bij vergelijking van waamemingskaar- ten met die waarop water en beplanting staan weergegeven blijkt er een duide lijke band met deze landschapselemen ten. Opvallend is ook dat er in de eerste periode een sterke binding is met water, terwijl er in de tweede periode vooral een binding is met beplanting. Uitgedrukt in aantal waarnemingen per gevolgde kilometer biotoop jaagden er in de eerste periode 6,0 dieren bij water en 1,2 bij beplanting. In de tweede periode jaagden er 2,9 exemplaren bij water en 3,7 bij beplanting. Water en beplanting bijeen is hierbij niet meegerekend, daar waren de aantallen jagende dwerg- vleermuizen resp. 5,9 en 5,4. Een verandering van jachtplaatskeuze in de loop van de zomer is bij de dwergvleermuis al meermalen geconsta teerd (Helmer, 1987 a. en b.). Een mogelijke verklaring voor de hier waar genomen verandering zou mijns inziens kunnen zijn dat dwergvleermuizen in het begin van de zomer de insektenrijkste plaatsen (hier water) op moeten zoeken om voldoende voedsel te vergaren. In de loop van de zomer neemt de hoeveelheid insekten toe, en is er op veel plaatsen voldoende voedsel te vinden, zodat ze zich meer willekeurig over het gebied kunnen verspreiden. Een aanwijzing in die richting vormen ook de waarnemin gen op de Plate, waar tijdens de eerste periode een groot aantal (in feite nauwe lijks te schatten) aantal dieren jaagde in het vochtige, blijkbaar insektenrijke po pulierenbos. Tijdens een bezoek aan dit bos in de tweede periode, bij dezelfde weersomstandigheden, bleek de concen tratie geheel te zijn verdwenen. Langs de wegen rond de Plate jaagden toen gro tere aantallen dieren dan in de eerste periode (zie fig. 2). Op dezelfde plaats kan worden gecon stateerd dat dwergvleermuizen bij harde wind een voorkeur hebben voor een beschutte jachtplaats. Op 17-8 werd bij rustig weer het populierenbos op de Plate doorzocht en werden twee dwerg vleermuizen gehoord. Twee dagen later stond er in de eerste helft van de nacht een harde wind van 4-5 B., en bleek er

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1990 | | pagina 6