r II I .1 WINTERTELLING VAN DE PATRIJS {Perdix PerdixIN WEST-ZEEUWS- VLAANDEREN IN JANUARI 1985. Inleiding Het lijkt langzamerhand eerder regel dan uitzondering dat vogelsoorten in aantal achteruitgaan. Ook met de patrijs gaat het slecht. Recente publikaties maken slechts melding van het teruglopen van aantallen. Dit wordt waarschijnlijk het best samengevat door Cramp Sim mons (1980) die de gestage achteruitgang sinds 1950 op ongeveer 50 tot 90% schatten in het gehele verspreidingsge bied. Dat gebied beslaat West-, Midden- en Oost-Europa. Teixeira (1979) schat het aantal broedparen voor Nederland op ongeveer 40 a 45.000. Deze schatting is gebaseerd op SOVON-gegevens die verzameld zijn in de broedseizoenen van 1973 tot 1977. (SOVON Stichting Ornithologisch Veldonderzoek Neder land.) Dat de achteruitgang zich waar schijnlijk ook daarna nog heeft voort gezet blijkt uit de resultaten van de Punt Transekt Tellingen (PTT), een an der projekt van SOVON (figuur 1). 500 200 100 50 Patrijs '78"79"80''81I,82I'83I Figuur 1. Het aantal waargenomen patrijzen tijdens de decembertellingen van het PTT-projekt over de periode 1978-1983. [Naar: Nieuwsbrief SOVON, januari 1985] Enkelaar (1962, 1971) legde de patrij zenstand voor West-Zeeuws-Vlaander en vast door tellingen in januari 1962 en januari 1971. Sindsdien is er een hoop veranderd in deze streek. Hoe staat de patrijs er op dit moment voor in West-Zeeuws-Vlaanderen Hiervoor was een simultaantelling van het. hele gebied nodig, dat ongeveer 280 km2 beslaat. Om de telling zo goed mogelijk te kunnen vergelijken met de tellingen van Enkelaar moest hij in januari plaats vinden en om een maksi- male trefkans te krijgen moesten de akkers besneeuwd zijn. Mislukte in ja nuari 1984 deze telling door de slechte weersomstandigheden, in 1985 kon de telling wel plaats vinden onder optimale omstandigheden: licht besneeuwde ak kers, onbewolkt, vaak zonnig weer en praktisch alle wegen redelijk berijdbaar. methode Het onderzochte gebied was onderver deeld in acht gedeeltes, die door één of twee personen per auto of fiets werden doorkruist. Door dezelfde tellers werd deze verdeling ook aangehouden voor ganzen- en roofvogeltellingen. Ook lag steeds het door hun onderzochte sovonblok voor winter- en trekvogels er geheel of gedeeltelijk in; er was dus een grote terreinkennis aanwezig bij de tel lers. Op een topografische kaart (1:50.000) werden alle groepen afzonder lijk ingetekend. Praktisch het gehele gebied werd op 20 januari 1985 tussen 9.00 en 17.00 geteld; enkele kleinere gedeelten werden een paar dagen eerder of later onderzocht. In totaal legden 13 tellers ongeveer 700 km af. Resultaten Aantallen Er werden 1716 patrijzen geteld. De aantallen, gecodeerd per SOVON-blok, zijn weergegeven in figuur 2. Het valt op dat de aantallen relatief laag zijn langs de kust. Er is op dit moment geen duidelijke oorzaak hiervoor aan te geven. Voedselaanbod, dekkingsmogelijk heden en jachtdruk lijken op het eerste gezicht niet signifikant te verschillen tus sen de kuststrook en het achterland. De grootste aantallen werden aangetrof fen in de polders rondom IJzendijke, Biervliet en aardenburg. Deze laatstge noemde lokatie bevreemdt ons enigszins omdat Enkelaar (1962) juist vermeldt: 'De streek ten zijden van de lijn Sluis- Figuur 2. Aantalsverdeling van de Patrijs in West Zeeuws Vlaanderen per SOVON-blok in januari 1985. >200 1 50 O 50 100 100 150 150 200 J-"" f* O O XH r Aardenburg-St.-Kruis heeft volgens de waarnemingen een geringe bezetting. Ondanks het goede zicht en de grote trefkans doordat er sneeuw lag zijn er natuurlijk toch patrijzen over het hoofd gezien. We hebben een schatting hiervan gemaakt. Hierbij is in elk gebied reke ning gehouden met de afgelegde afstand en de overzichtelijkheid van het gebied, in kombinatie met de waarnemingen en indrukken die de tellers de voorafgaande maanden in hun telgebied hadden. Na deze korrektie kwamen we op een minimum aantal van 2.000 patrijzen als schatting voor de winterpopulatie van de patrijs in West-Zeeuws-Vlaanderen in januari 1985. Groepsgrootte De gemiddelde groepsgrootte bedroeg 7,9 ±3,4 (n 211), waarbij 2 groepen niet meegenomen zijn in de berekening. (Een groep van 55 eksemplaren op een winter voederplaats en een groep van 35 eksemplaren, beide in de Biezen.) De verdeling van de groepsgroottes staat weergegeven in een histogram (figuur 3). 40 X:7.9t 3,4 (n 211) ||B_B1|hb_ 1 23456789 1011121314151617181920 Figuur 3. Frequentieverdeling van de groepsgrootte van de Patrijs in West Zeeuws Vlaanderen in januari 1985. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1985 | | pagina 12