M
WAAROM VLIEGEN VOGELS IN FORMATIE?
Er is een groot aantal soorten vogels, die wanneer ze
zich over enige afstand willen verplaatsen, dit bij voor
keur in groepen doen. Veel van deze vogelsoorten vliegen
dan in één of andere formatie. Dit zijn met name die
soorten, die altijd in groepen leven, of die in groepen
trekken nadat ze zich na het broedseizoen in groepen
hebben verzameld. Verschillende soorten formaties kunnen
onderscheiden worden. Ze vallen uiteen in twee hoofd
groepen, bolvormige en lijnvormige formaties. Kleine
vogels zoals zangvogels en steltlopersoorten als bonte
en kanoetstrandloper zijn typische bolvorm-formatie
vliegers. Grote steltlopers als scholekster en wulp
en kleine meeuwen nemen een tussenpositie in. Grote vogels
bijvoorbeeld sommige eenden, ganzen reigers, aalscholvers
pelikanen en kraanvogels vliegen gewoonlijk in lijn-
of V-formatie.
Veel vogels vliegen niet alleen overdag, maar ook
's nachts in formatie. Formatie-vliegen lijkt dus niet
noodzakelijk om de groep bij elkaar te houden, want
's nachts kan dit beter met behulp van geluiden. Een
andere mogelijkheid is, dat het vliegen in formatie
aërodynamische voordelen biedt, waarbij dan vooral moet
worden gedacht aan de lijn- en V-formatie. In 1970 is
deze mogelijkheid theoretisch geanalyseerd door Lissa-
man en Schonenberger, die hiervoor een rekenmodel
uit de vliegtuigwereld gebruikten. Ze concludeerden
dat aan de vleugeltoppen van iedere vogel in de formatie
luchtwervelingen optreden, waardoor op deze plaatsen
stijgende lucht zou voorkomen. Dit is interessant voor
een tweede vogel, die schuin achter de eerste vliegt.
Immers, door voortdurend in de stijgwind van de ander
te vliegen, hoeft deze tweede vogel zelf minder inspan
ning te leveren om in de lucht te blijven en wordt het
vliegen voor hem "goedkoper". Wanneer een groep trek
vogels van 25 of meer exemplaren in optimale posities
ten opzichte van elkaar zou vliegen, zou dit volgens
de berekeningen onder optimale omstandigheden zoveel
energie besparen, dat de groep 71% verder zou kunnen
vliegen dan een vogel alleen met dezelfde vetvoorraad.
Dit zou vooral voor lange-afstandstrekkersdie over
oceanen of- woestijnen moeten vliegen, zeer belangrijk
kunnen zijn.Wel is het zo dat de kruissnelheid van de
groep in formatie beduidend lager moet zijn dein de vlieg-
snelheid die een enkele vogel normaal haalt om in een
-112-
optimaal effect te resulteren. Dit kan weer een nadeel
zijn vooral op lange tochten over streken waar niets
gegeten kan worden. Duidelijk is verder, dat de vogels
elkaar regelmatig aan de kop van de groep moeten afwis
selen, en dat het aantal 'poten' waaruit de formatie
bestaat er weinig toe doet, zolang het er maar tenminste
twee zijn.
In twee studies is het hierboven geschetste model ge
toetst aan de werkelijkheid. Gould en Heppner (1974)
gebruikten drie simultaan lopende filmcamera's. Williams
en anderen (1976) gebruikten een speciaal radar-apparaat
om formaties Canadese ganzen vast te leggen in een drie
dimensionaal beeld.
Met beide methodes werd gevonden, dat de onderlinge
afstanden en posities van de ganzen en de vorm van de
V's veel te variabel waren om aan de voorwaarden van het
model te voldoen. Dat betekent, dat de ganzen bij lange
na niet zo vlogen als ze, volgens de berekningen hadden
moeten doen, zödat de aërodynamische winst van het
vliegen in formatie hooguit zeer gering moet zijn.
Bovendien vliegen kleinere vogels nooit in V-formatie,
maar in grote wolkvormige formaties die geen aërodyna
misch voordeel op lijken te kunnen leveren. De onder
zoekers concludeerden dan ook dat het idee, dat aëro
dynamische voordelen de oorzaak van het vliegen in for
matie zijn, verworpen moet worden. Eerder veronderstellen
zij, dat het vliegen in V-formatie aan alle groepsleden
de mogelijkheid biedt om een vrij uitzicht te hebben naar
voren, omhoog en omlaag, terwijl de groep toch dicht
■t "i ,w
-113-