Meestal is het het de dieren niet om de gal
zelf, doch om de bewoners te doen. De aardap-
pelgal is soms geheel uitgehold, en wordt wel
door een miersoort, behorende tot het geslacht
Camponotus, opengemaakt, om er galwesplarven
uit te halen. In de winter bewerken mezen en
misschien ook spechten, de sigaargallen van li-
para lucens op het riet, om er de vette made
uit te halen.
5.dieren die in verlaten gallen huizen;
Verlaten gallen kunnen voor allerlei dieren
tot woning of toevluchtsoord dienen. In oude
sigaargallen kan men niet alleen oorwormen
vinden, die tussen de opgerolde bladeren boven
de gal leven, doch ook ruspen, die waarschijn
lijk van de "liederen leven.
6. dieren, die van de door gallen afgescheiden
stoffen leven, of daaraan sterven;
Enkele gallen scheiden slijmachtige, kleverige
stoffen af. De jonge, nog groene gallen van
Andricus calicis op de eikels zijn met een zeer
kleverige slijmlaag bedekt. Kleinere dieren,
zoals vliegjes, die er toevallig op terecht
komen blijven plakken en sterven. Er zijn ook
gallen, die suikerachtige stoffen afscheiden,
waar mieren dan weer van profiteren.
7. schimmels groeiende op gallen;
Vele gallen zijn goede groeiplaatsen voor pa
rasitaire schimmels. Wellicht vormen de water
rijkdom en de rijke voorraad voedingsstoffen
een geschikte voedingsbodem. Gewoonlijk gaat
het om schimmels die ook op niet vergalde
plantendelen voorkomen, maar sommige gallen
zijn vaak zeer rijk aan bepaalde soorten
schimmels. Erg interessant zijn de ambrosia-
gallen. Hierbij is er sprake van een symbiose
samenwerking met wederzijds voordeel) tus
sen galdier en schimmel. Een voorbeeld is de
tropiese gal die Asphondylia bursaria op dun
ne takken van Symplocus fascicalata vormt. De
wijfjes v^n deze galmug leggen met hun legbuis
eitjes diep in het weefsel van de jonge takken.
In de eiholte bevinden zich behalve het ei al-
-30-
tijd enkele schimmelsporen. Hoe die daar komen is
nog niet ontdekt. De gal ontwikkelt zich tegelijker
tijd met de eerste ontwikkeling van de larve. Na
korte tijd houdt de groei van de larve op en dan
ontkiemen de sporen. Na enkele maanden is de gal
volgroeid, de kamer is dan geheel met wit myce
lium gevuld, behalve een kleine holte in de wand
met de larve erin, waar een dun zwart "mycelium-
schaaltje" omheen zit. Als de gal zover is, begint
de larve weer te groeien en de myceliumlaag ver
dwijnt, op de zwarte schaal na. Aangenomen mag
worden dat de larve van de schimmel eet. Daarna
verpopt de larve zich en komt de galmug uit, de
gal ongeveer een jaar nadat het ei gelegd is.
Besluit.
Tot slot zou ik de geinteresseerden onder u willen
vragen zelf ook eens op gallen te letten. Het bes
te is om een gevonden gal te beschrijven en daar
na te drogen. Voor de beschrijving o.a. letten op
kleur, vorm, grootte, aanwezigheid van een opening
(en plaats daarvan), waar op de plant (maak onder
scheid tussen bladnerf en bladschijf, boven- en
onderkant, in midden of aan rand,...), de galvor-
mer, Daarnaast datum, plaats (geografies en
milieutype) en gastplant vermelden.
Drogen kan tussen een paar kranten met enkele boe
ken erop. Belangrijk is om niet te hard te drukken,
dan wordt de gal onherkenbaar. Harde gallen hoeveh
niet gedroogd te worden, vlezige of sappige gallen
zijn hiervoor te moeilijk. Graag ook een determi
ne erbaar deel van de plant drogen.
Zorg ervoor dat gal en beschrijving bij elkaar
blijven. U kunt de gal determineren met behulp van
't Gallenboek (o.a. aanwezig in de biologische
bibliotheek van St. Eloy), en/of opsturen naar
mij of naar ft Rijksherbarium, Schelpenkade 6 te
Leiden.
Als u dit alles te moeilijk of te veel vindt, enkel
de belangrijkste dingen even opschrijven en een
telefoontje/briefje naar mij volstaan ook wel.
-31-