Cecidomyidae (Galmuggen) De meeste galmuggen leven van plantensappen, zij vormen gnllen op vele planten en komen over de hele wereld voor. De wijfjes leggen met hun legbuis eitjes op of tussen planten delen, of in het weefsel van de plant (dan is de legbuis naaldvormig)Uit de eitjes komen larven, hoe deze maden voedsel opne men is nog niet bekend, misschien door op name door de huid. In elk geval knagen ze niet aan de plantenweefselswant ze bezit ten geen bijtende monddelen. Er vindt geen ontlasting plaats. De larven verpoppen zich in de gallen of in de grond, en overwinteren, de gevonden soorten: 1. Dasyneura crataegi op Crataegus monogyna (Een stijlige meidoorn). Aan de toppen van de takken ontstaan dicht bebladerde rozetten, die tot in de winter aan de planten als bruine proppen zicht baar blijven. De top van de tak is verkort en verdikt, de bladeren zijn om elkaar heen gepakt.' Zij zijn ongesteeld en dicht met knopvormige, groene of rode klierach tige uitstulpingen bedekt. Bij het normale blad komen deze laatste alleen op de tanden voor. In het centrum tussen de zeer kleine blaadjes leven enkele roodachtige galmug- larven. Deze verlaten de gallen en verpop pen zich in de grond. Algemeen. Algemeen. 2. Geocrypta galli op Galium verum (Echt walstro). Op de stengel, gewoonlijk bo ven een knoop, ontstaan ronde of meer langwerpige, 4-10 mm, grote gallen, die sponsachtig- vlezig zijn en vaak rood ge kleurd. De gallen zitten vaak dicht bij elkaar en komen ook wel aan de top van de stengel voor, slechts door de hoogste, slecht ontwikkelde bladkransen gekroond. Bij rijpwording ont staat een stervormige opening, die met witte haren bezet is; De galmuglarven zijn wit of oranje. Alge meen. Veel in de duinen bij Cadzand-Bad. 3. Dasyneura glechomae op Glechoma hederacea (Hondsdraf) De twee hoogste blaadjes blijven klein en zijn te gen elkaar aangedrukt. Zij zijn bij de bases een weinig verdikt en konkaaf geworden, daarbij wit of roodachtig verkleurd. Met de randen sluiten beide blaadjes tegen elkaar aan, zodat een kleine gal- kamer gevormd wordt, waarin witte galmuglarven le ven. Algemeen (Eén) vindplaats vergeten. 4. Giraudiella inclusa op Phragmites australis (Riet) Deze gal is van buiten niet te zien. Bij sterke aantasting is de halm iets opgezwollen en het bo venste blad strekt zich niet, maar blijft opgevou wen tussen de andere bladen steken. Binnenin de holte van d e halm tegen de wand aan bevinden zich bij elkaar 4 mm een kamrige, hardwandige gallen, die op zaden lijken. De wand is ruw en strogeel. Soms is de gal aan de buitenkant van de halmwand ontwikkeld, doch ook onzichtbaar, daar de bladsche den alles bedekken. In elke gal leeft een witte gal- muglarve. Moeilijk te vinden, waarschijnlijk alge meen. Jaegersbosje. 5. Wachtliella persicariae op Polygonum amphibium (Veenwortel)de landvorm. De randen van de bladeren zijn opgerold, de wand van deze rolling is onregelmatig maar sterk ver dikt en geelrood gekleurd. In de lange larvenkamer leven rode galmuglarven. Algemeen. Algemeen. 6. Rhadophaga rosaria (Wilgeroosje) op Salix alba (Schietwilg) Het eind ter takken is terk gedrongen, zodat de bladeren dicht bij/êlkaar staan en een plat rozet vormen. De galbladeren zijn ongesteeld en verbreed en zij worden naar binnen toe kleiner en kleiner. Rondom het groeipunt, dat niet uitgroeit, zijn de bladeren schub- vormig en deze omsluiten een -23- ViW< rösan'a

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 13