Nergens ter wereld was al ervaring opgedaan met een soortgelijk project. Dat feit, en de bijzondere eisen op ecologisch gebied legden in de voorbereidingsfase een sterk accent op studie en onderzoek. In de uitvoeringsfase lag dat meer op het gebied van organisatie en werkwijze. De bestaande personeelsorganisa tie moest daarvoor snel kunnen worden vernieuwd, kwalitatief versterkt en met het vorderen van de werkzaamheden steeds weer aangepast. De Rijkswaterstaat was als overheidsdienst per definitie gebonden aan voor de overheid geldende wetten en voorschriften. Ambtelijke regels en procedures betreffende formatie, begroting, beloningen en rechtspositie bleken al gauw weinig flexibel, en bemoeilijkten het adequaat inspelen op de wisselende behoeften van de projectorganisatie. Met het beschrijven en formatief vaststellen van nieuwe organisa tievormen en functies waren soms jaren gemoeid. Tevens bleek de jaarlijks toegewezen maximale personeelsomvang van de Delta dienst achter te blijven bij de behoefte. Een ander probleem was de rigide beloningsstruc tuur van de overheid, waardoor het aantrekken van gewenste, maar dure specialisten vaak werd bemoeilijkt. In de loop der jaren zijn er binnen de bestaande kaders - mede door een brede samenwerking binnen de Rijkswaterstaat - mogelijkheden gevonden om aan deze problematiek het hoofd te bieden. Zo werden ter ondervanging van de formatieve en begrotingstechnische beperkingen andere specialistische Rijkswater staatsdiensten ingeschakeld bij specifieke deelprojecten. Ook werden op ruime schaal medewerkers van andere directies voor korte duur toegevoegd aan het bestand van de Deltadienst. Het was vanzelfsprekend noodza kelijk om deze mensen bepaalde garanties te bieden voor terugkeer na beëindiging van het project. De personeelscapaciteit werd voorts aangevuld via ingenieurs-, project- en uitzendbureaus. Deze bureaus hebben een rol gespeeld waar het ging om versterking van de organisatori sche en technische deskundigheid, alsook bij het snel voorzien in tijdelijke functies, het opvangen van werkpieken en dergelijke. In de eindfase van de bouw voorzagen zij ook in de bezettingsproblemen die ontstonden door een vroegtijdig verloop van het vaste personeel in sommige sectoren. Bij de opbouw van de organisatie in 1976 werd reeds via strategische verkenningen nagedacht over de consequenties van de inkrimping van de dienst en de toekomst van de medewerkers. Hun moest tijdig een 526 voldoende toekomstperspectief worden geboden; anders ontstond gevaar voor discontinuïteit, wat zou verhinderen dat de werken tot een goed einde konden worden gebracht. Aan de medewerkers van het Oosterscheldeproject werden naast de bestaande regelingen voor studiefaciliteiten ruime opleidingsmogelijkheden geboden. Er was een speciaal budget gereserveerd voor bijscholing en verdieping van vakkennis of he opdoen van nieuwe vaardigheden. Voorts werd de mogelijkheid geboden tot het verkrijgen van een brede basisvorming, met het oog op een grotere inzetbaarheid later. Plannen om medewerkers tijdens hun werk door middel van job-rotation breder te vorme i en andere ervaring te laten opdoen, zijn niet doorgegaan. Enerzijds werden ze bemoeilijkt door de specifieke problematiek van het project en de lange inwerktijden bij specialist sche functies, anderzijds was er, door de beperkte personeelstoewijzing, slechts een geringe manoeuvreerruimte. Vanaf 1980 is er uitsluitend personeel met een tijdelijk dienstverband aangetrokken van maximaal 5 jaar of wel voor de duur van hun werkzaamheden aan het project. Daarmee werd voorkomen dat er in de eindfase problemen ontstonden in verband met het afvloeien van personeel. Ook de aannemersmaatschappijen, verenigd in de vennootschap onder firma 'Dosbouw', werden geconfronteerd met het vraagstuk hoe in korte tijd te beschikken over de nodige mankracht. Er lag een behoorlijke hoeveelheic werk, en de vraag naar arbeidskrachten in de regio Zeeland overtrof vele malen het aanbod Hoe hield men voorts malafide onderaanne mers, koppelbazen en zwart werk buiten de deur? Dat dit allemaal in rechte banen verliep, was onder meer te danken aan het werk van de commissie 'Personeelsvoorziening Ooster- scheldewerken', waarin naast de Rijkswater staat de aannemer zitting had, alsmede de arbeidsinspectie, het arbeidsbureau en de vakbonden. De werkgelegenheid als gevolg van de bouw van de stormvloedkering kwam globaal voor 40% ten goede aan de staalsector, voor 25% aan de betonsector, voor 25% aan de natte grond- en waterbouwsector en voor de resterende 10% aan onderzoek en studie. In de staalsector was de plaatsgebondenheid van de werkzaamheden, als gevolg van prefabricage op grote schaal, gering in tegenstelling tot bijvoorbeeld de natte sector en de betonsector, waar veel meer of uitslui tend op de bouwplaats werd gewerkt. Een

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 28