Samenvattingen
worden bijgeplaatst. De hele bronnering hee t
zeseneenhalf jaar dienst gedaan. Tegen die t jd
was de installatie ongeveer versleten.
Evaluatie van de pijlerplaatsingen
Aan de nauwkeurigheid van de plaatsing van
de pijlers in de Oosterscheldekering werden
hoge eisen gesteld. In drie richtingen konden
afwijkingen voorkomen van de theoretische
positie: in de lengte- en de breedterichting, en
als hoekverdraaiing. In alle drie de richtingen
zijn de feitelijke afwijkingen zeer gering
geweest. Omdat er weinig tegelmatten nodig
waren om de hoogteligging van de pijlervoet te
compenseren, kon worden ingelopen op het
tijdschema.
Op een paar punten werd de aanpak in de
Roompot gewijzigd ten opzichte van die in de
Hammen en de Schaar: het betrof de stroom
belasting op de verankering van de werksche
pen, en de erosie en aanzanding onder de
combinatie 'Ostrea'-'Macoma'.
De bronbemaling van de bouwput Schaar
Al in een vroeg stadium van de werken voor de
Oosterschelde-kering werd achter het centrale
werkeiland een bouwput aangelegd voor de
fabricage van pijlers en dorpelbalken. De
bouwput bestond uit vier compartimenten die
afzonderlijk konden worden drooggezet en
geïnundeerd.
Hier was een omvangrijke bronbemaling voor
nodig: de werklvloer lag 15 m beneden N.A.P.
Voorafgaand onderzoek gaf inzicht in het
geologisch profiel en het te verwachten
waterbezwaar. Voor het droogmalen van de
bouwput waren ruim 300 bronputten nodig,
waarvan er vijfentwintig reikten tot N.A.P. -61
m. Toen de eerste compartimenten werden
geïnundeerd om de pijlers te kunnen wegvaren,
moesten er in de delingsdijken nog pompen
272
IJsvorming en ijsbewegingen in het Ooster-
scheldebekken gedurende de winter van 19! 4
op 1985
In januari en februari 1985 zijn er in Nederlar d
twee strenge vorstperioden geweest. Sinds
1963 was zo'n ijstoestand niet meer voorgeko
men. De ontwikkelingen zijn met het oog op de
stormvloedkering nauwlettend gevolgd. In fc ite
hoefden uit voorzorg alleen een aantal meet >a-
len tijdelijk te worden ontmanteld.
Het proces van ijsvorming verloopt in zout
water anders dan in zoet. Het zout wordt
aanvankelijk ingesloten in de ijskristallen; bi
temperaturen lager dan -8°C kristalliseert hec
uit.
Het is de cumulatieve afkoeling die de ijsvor
ming bepaalt. In de getijdewateren kan het i 3
door de stroom worden meegevoerd en zelf
opgestapeld. Op de Oosterschelde kwam ve I
drijfijs voor in geconcentreerde banen, zoals
vanuit vliegtuigen werd waargenomen. In df
tweede vorstperiode kwam de ijsvorming ve al
sneller tot stand, als gevolg van de koudere
aanvangstoestand van het water. Deze peric fe
was zeer droog, het ijs werd harder, en kon
zich na het invallen van de dooi nog betrekk lijk
lang handhaven.
Onderloopsheid
Verval over een waterbouwkundige constru tie
brengt een waterstroming op gang, die ook
bodemzand kan meevoeren; dit bedreigt de
standzekerheid van de constructie. De uitsc u-
ring verloopt meestal in meanderende geul n.
Bij de stormvloedkering in de Oosterscheid
wordt het verval opgewekt door waterstanc s-
verschillen en door de golfbeweging. Als
probleemgebieden onderscheidt men het
gebied onder en vlakbij de pijlers, en een
overgangsconstructie verderop. Onder de
pijlers ligt ter beteugeling van de onderloo; s-
heid een funderingsmat. Als die op een
onvlakke, ribbelige bodem wordt gelegd, is het
gevaar van onderloopsheid niet bezworen.
Bovendien kan het doek van de mat door
ouderdom stuk gaan. Iets soortgelijks geldt ten
aanzien van de bovenmat.
Het antwoord op de onderloopsheidproble nen
hier is vooral gevonden in het vooraf vlak
zuigen van de bodem en het schoonzuigen /an
de matten, en in verdichting van de matten met
een trilbalk of -plaat.