Zout/zoet-studies
voor de Oosterschelde
en het Zoommeer
)e schutsluizen in de Philipsdam worden uitge-
-ust met een zout/zoet-scheidingssysteem,
tnerzijds om te voorkomen dat een te grote
loeveelheid zout water via de sluizen op het
Volkerak terechtkomt en anderzijds om de
zoetwaterstroom door de sluizen naar het
Oosterscheldebekken te beperken.
De aard van het zout/zoet-scheidingssysteem
van de duwvaartsluizen en de omvang van de
zout- en zoetlasten op het Volkerak en het Zijpe
zijn behandeld in Bericht 96 (mei 1981). Dit
artikel gaat nu in op de te verwachten gevolgen
voor de zout- en zoetlasten op het Volkerak en
het Zijpe, en op de onzekerheden bij het
voorspellen hiervan. We behandelen eerst het
toekomstige zoutwatergebied, het Oosterschel-
de-estuarium, en dan het toekomstige zoetwa-
tergebied, het Volkerak en het Zoommeer.
Wanneer de stormvloedkering klaar is zal de
oppervlakte van het getijde-watergebied zijn
afgenomen van 450 km2 tot 350 km2. Het
gemiddelde tijverschil te Yerseke is dan
gereduceerd tot 2,70 m. Als gevolg hiervan
zullen de maximale eb- en vloedsnelheden in
de geulen van de mond afnemen met 30 a
50%. Dat heeft dan weer tot gevolg dat er
minder uitwisseling zal zijn van het Oosterschel-
dewater met het zoutere zeewater via de mond
van de Oosterschelde. Het zoetere schut-,
polder- en regenwater dat op de Oosterschelde
terechtkomt, zal dan langer in de Oosterschelde
verblijven, voordat het door de Oosterschelde-
mond naar buiten gaat. Om de gedachten te
bepalen: de verblijftijd van het water in de
Kom van de Oosterschelde, die nu 1 a IV2
naand bedraagt, zal toenemen tot 2 a 3
naanden (figuur 1). Hierdoor zou de zoetwater-
ractie bij gelijkblijvende zoetwaterbelasting
oenemen. Als gevolg van de bouw van de
Oesterdam vermindert gelukkig de zoetwater-
elasting op de Kom van de Oosterschelde,
mdat het betrekkelijk zoete water van de
reekraksluizen (foto links) dan niet meer in de
om terecht zal komen,
de afgelopen jaren is met behulp van
i ttuurmetingen en fysische en mathematische
modellen onderzoek verricht naar de mengpro
cessen in het Oosterscheldegebied, om inzicht
te krijgen in de mate waarin de zoutgehalten na
aanleg van de compartimenteringswerken
zullen veranderen. Een beschrijving van dit
onderzoek vindt men in Bericht 88 (mei 1979).
Een belangrijk resultaat van dit onderzoek is,
dat in de toekomstige situatie de meng-proces-
sen in het grootste gedeelte van de Oosterschel
de en het Zijpe dezelfde zullen zijn als thans.
In een estuarium zijn drie oorzaken aan te
geven voor de menging van zout en zoet; wind'
getijbeweging en zoetwaterafvoer. Vaak is één
van deze oorzaken van dominerende invloed.
Om te weten welke oorzaken belangrijk zijn
voor de menging in het Oosterscheldegebied
moeten de getijbeweging en de zoutverdeling
in het bekken bekend zijn. Men kan het Ooster
scheldebekken nu grofweg in twee gebieden
verdelen: enerzijds de Oosterschelde en het
Keeten, Mastgat, Zijpe, waar de getijbeweging
domineert als belangrijkste bron van zout/zoet-
menging, anderzijds het Volkerak, waar de
zoetwaterafvoer de belangrijkste bron van
menging is. Deze indeling zullen we nu toelich
ten.
Op het Volkerak staan de isohalinen - dat zijn
lijnen van gelijk zoutgehalte - niet loodrecht op
het wateroppervlak (figuur 2). Dat betekent, dat
in verticale richting dichtheidsverschillen
optreden en een zekere mate van gelaagdheid.
Bij afwezigheid van andere drijvende krachten
zullen de drukverschillen op grond van die
gelaagdheid pogen de isohalinen horizontaal te
laten verlopen, omdat dat de evenwichtstoe
stand is van een gelaagde vloeistof: de zware
vloeistof onder, de lichte vloeistof boven. Zo
ontstaan er circulatiestromen: langs de bodem
een horizontale, landwaarts gerichte stroom.
305