Teneinde te voorkomen dat door de aanleg van de Philipsdam een druk bevaren scheepvaart route zal worden afgesloten, wordt midden in net water op een kunstmatig eiland op de Plaat van de Vliet een schutsluizencomplex met bijbehorende voorhavens en waterbekkens gebouwd, de Krammersluizen. Op 2 oktober 1978 werd opdracht verstrekt tot de bouw van de betonconstructies van de Krammersluizen. Het is één van de grootste werken die ooit door de Rijkswaterstaat als één project werden aanbesteed. In dit artikel wordt ingegaan op enkele aspecten van de uitvoering. Het project omvatte in grote lijnen het bouwen van twee duwvaartsluizen van 24 m x 280 m, twee jachtensluizen van 9 m x 75 m en twee zoutwaterbufferbekkens en doorlaatwerken, pius een gemaal met bijbehorende riolenstelsels voor het zout/zoetscheidingssysteem. Dit scheidingssysteem is toegelicht in Bericht 82 (november 1977) en 91 (februari 1980). Verder werden er voorde brug over hetsluizencomplex 20 pijlers geplaatst, en werd een dienstenge bouw gemaakt, gelegen aan de zuid-oostzijde van de duwvaartsluizen. Tijdens de volle uitvoering zijn 800 personen werkzaam geweest aan het project, waarvan 400 personen op het werkeiland zelf. In de voorbereidingsfase in 1978 zijn door de aannemer studies verricht, naar de planmatige opzet van het project, naar de bekistingsinzet, en naar de werkmethodiek met daaraan gekoppeld de materieelinzet; tevens werd de vereiste capaciteit van de betoncentrale bestudeerd met bijbehorende lossteigers en opslagmogelijkheden. Bij het op elkaar afstemmen van deze aspecten is het uitgangspunt geweest, gedurende de bouwtijd een zo constant mogelijke manbezet ting te bereiken. Na optimalisering werden de gegevens verwerkt tot een definitieve netwerk planning, die ter goedkeuring werd voorgelegd aan de directie. De bewaking van de planning geschiedde door jaarplanningen en twaalf- wekelijkse detailplanningen. In de winter van 1978 op 1979 is met de uitvoering begonnen. Allereerst werd een bronbemaling aangelegd, om de grondwater stand gedurende de bouw van de kunstwerken en grondwerken steeds tenminste 1 m beneden het laagst ontgraven punt te houden. Dat peil varieerde van N.A.P. -15 tot -17 m. De bron be malingsinstallatie bestond uit 138 boorputten met een maximale capaciteit van 5,500 m3 per uur. De afgevoerde hoeveelheid water werd buitendijks gemeten door Thomson-overlaten. De ringleiding waarop de pompen werden aangesloten, bestond uit een plastic leiding. Om storingen in de bronbemaling te kunnen verhelpen was er altijd een bewakingsman op het werkeiland aanwezig. Viel de stroom van de bronbemaling uit, dan werd automatisch overgeschakeld op bouwstroom, of op de aanwezige noodstroomaggregaten. Bovendien was er een signaleringssysteem dat aangaf welke pompsectie of pomp was uitgevallen. Tegelijkertijd met de aanleg van de bronbema ling zijn drie, in sommige gevallen vier zandpa- len met een diameter van 30 cm rond de bouwput aangebracht, ter stabilisering van de taluds. Begin april 1979 kon worden begonnen met het leegpompen van de grote bouwput. Voordien waren een 25-tal waarnemingsbronnen in en om de bouwput geplaatst om de grondwater stand te kunnen bepalen. Een hoeveelheid water van 1 300 000 m3 werd in zeven weken weggepompt, 60% door de open bemaling en 325

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 39