Voor een aantal aspecten is het effect gepre
senteerd in de vorm van gedisconteerde
gederfde baten. Het gaat daarbij om een
indicatie; optelling van deze bedragen per
alternatief wordt afgeraden. De gederfde baten
zijn in verband met tijdgebrek per aspect niet
geheel gelijk berekend en daardoor slechts in
beperkte mate vergelijkbaar. Belangrijk is dat
men de cijfers in horizontale zin vergelijkt.
De scorekaart overziend valt op dat de effecten
van de C-alternatieven in het algemeen
geprononceerder zijn dan van de B-alternatie-
ven. De kasdrukverlichting - de aanleiding van
deze analyse - bedraagt maximaal f210
miljoen bij 4 jaar uitstel van Philips- èn Oester-
dam zonder extra spuidebiet naar de Wester-
schelde. Vier jaar uitstel levert overigens
weinig meer op dan drie jaar.
De consequenties voor milieu en visserij
kunnen aanzienlijk zijn, maar de interpretatie
daarvan hangt samen met de vraag hoe men
tegen de onzekerheid van voorkomen aankijkt.
Slechts bij de B-alternatieven met spuien naar
de Westerschelde behoeft men zich om de
klimatologische onzekerheden geen zorgen te
maken; de maximale kasdrukverlichting is dan
echter slechts f 106 miljoen bij 4 jaar uitstel van
de Philipsdam. Bij de alternatieven B3, B4 en
alle C-alternatieven zal het milieu in kwalitatieve
zin achteruitgaan, onafhankelijk van de spui-
variant. Bij B1 en B2 is die achteruitgang gering
ten opzichte van alternatief A.
Tijdens het samenstellen van de nota is door
de Rijkswaterstaatswerkgroep overleg gepleegd
met de betrokken waterschappen en de
milieu-organisaties. In januari en februari is de
nota behandeld binnen de Rijkswaterstaat en
besproken in de Interdepartementale werkgroep
Zuidelijk Deltagebied en de werkgroepen van
de Commissie Compartimentering Oosterschel-
de. Na vaststelling van de nota heeft de
minister de mening gevraagd van de betrokken
provinciebesturen en de Commissie Comparti
mentering Oosterschelde. Gelijktijdig is het
advies van de Raad van de Waterstaat gevraagd.
De betrokken provinciebesturen en de genoem
de commissie hebben negatief gereageerd op
een eventueel uitstel.
De Raad van de Waterstaat concludeert in zijn
advies van 31 mei 1983 dat uitstel ten sterkste
moet worden ontraden omdat:
het gelet op de buitengewoon hoge bedragen
die worden geïnvesteerd om het Oosterschel-
demilieu te handhaven, nauwelijks aanvaard
baar is risiko's ten aanzien van dat milieu te
aksepteren;
- ten aanzien van vrijwel alle aspekten grote
tot zeer grote nadelen (kunnen) ontstaan;
- het zeer bezwaarlijk moet worden geoordeeld
in de slotfase van de werken aarzeling te tonen
ten aanzien van het tijdig uitvoeren van het
hele projekt in verband met de grote internatio
nale belangstelling voor de werken;
- de totale kosten van de aanleg van de
dammen aanzienlijk zullen stijgen;
- uitstel zich niet verdraagt met het Schelde-
Rijnverdrag, dat van bijzonder belang is voor
de relatie van ons land met België.'
Inmiddels heeft de Minister van Verkeer en
Waterstaat een beslissing over het mogelijke
uitstel van delen van het project genomen.
In de aanbiedingsbrief van het 13e Voortgangs
rapport aan de Tweede Kamer maakte zij die
beslissing bekend: 'Ik ben, alles overwegende,
tot de conclusie gekomen dat van alle kwaden,
enig uitstel (mits heel beperkt) van de voltooiing
van de compartimenteringswerken het minste
is. Ik heb dan ook de Ministerraad voorgesteld
de sluiting van alléén de Philipsdam zodanig te
vertragen, dat de in de eerstekomende jaren te
bereiken kasdrukverlaging f 37 miljoen
bedraagt.'
De Schelde/Rijn-verbinding
en het Bathse Spuikanaal
(in aanleg).
322