figuur 1Daarnaast werden op het slik vóór het schor de waterstand en de maximale golfhoogte gemeten. Uit de meetresultaten (figuur 2) blijkt dat het netto watertransport van elke vloed/eb-cyclus gedurende de meetperiode varieerde rond nul. Het netto materiaal-transport daarentegen toonde twee significante import- pieken op 16 en 21 juli. Deze importpieken zijn niet gerelateerd aan vloed/eb-cycli waarbij grote stroomsnelheden optraden, maar ze vallen samen met vloed/eb-cycli waarin het relatief hard woei uit een richting waarbij de strijklengte maximaal was, zodat er zich golven van enige betekenis konden ontwikkelen. Op 10 juli was er ook sprake van gunstige omstandig heden voor import, maar omdat op die dag slechts in één en niet in vier verticalen werd gemeten, kon de totale import voor die dag niet worden berekend. De import is niet regelmatig verdeeld over de gehele vloedperio de, maar vindt voornamelijk plaats gedurende het begin van de vloed. De gemiddelde concentratie neemt namelijk ondanks de groeiende golven bij toenemende waterdiepte af. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de golven bij geringe waterdiepte nog breken, waardoor de snelheid aan de bodem en daardoor ook de slibconcentratie sterk toe neemt, maar later niet meer. Kwalitatief gesproken is een krachtige wind uit de richting van de maximale strijklengte, gezien de dan optredende import, maatgevend voor de morfologische ontwikkeling van een schor. We noemen dat dan ook de 'effectieve windsituatie'. Omdat het schor in de tegenwoordige toestand bij elke effectieve windsituatie mede als gevolg van opwaaiing overspoeld wordt, komt een belangrijk deel van de import ten goede aan de Fig. 1. Meetbrug met instrumentatie Foto: de meetbruc ophoging van het schor. Na het gereedkomen van de Oosterscheldekering neemt de overspoe- lingsfrequentie afhankelijk van de hoogteligging van het schoraf met minimaal 50% en maximaal bijna 100%. Periodes met een effectieve windsituatie zijn er gedurende een groter gedeelte van het jaar dan periodes waarin het schor wordt overspoeld; de algehele ophoging van de schorren zal dan ook met minimaal 25% afnemen. Gevolg van de verminderde sedimen tatie op het schor is, dat het reliëfversch.'l tussen oeverwal en kom gaat vervagen. De schorkreken zullen daarentegen aan versnelde sedimentatie blootstaan, omdat hun profiel in verhouding tot het afgenomen debiet te ruim is, en omdat het op het slik opgewervelde materiaal in periodes met een effectieve windsituatie niet altijd op het schor kan sedimenteren. Het schor wordt immers niet 268

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 44