e n springtij. Ook kan men op eenvoudige v jze hele reeksen van getijden invoeren, v aardoor het transport gedurende bijvoorbeeld ean jaar berekend kan worden. E an bijzonderheid van het programma is t ovendien dat het de onzekerheden die men I eeft omtrent de invoerparameters, vertaalt in c e kans dat een bepaald transport optreedt. e vergelijking van gemeten en berekende t ansporten leverde hierna een veel bevredigen- i er resultaat. Zelfs de grootste gemeten transpor tan bleken nog erg laag te zijn, wellicht over- e enkomend met 'het zich verplaatsen van de I orrels af en toe' dat destijds als eerste begin an beweging werd beschouwd. Het rekenpro- ramma blijkt echter een veel ruimer toepas- ngsgebied te hebben dan alleen het vergelijken an berekeningen en metingen. Met kennis i tzake de variatie van het transport in de roomrichting, kan men nu ook de erosie van f an laag grind of breuksteen berekenen. Het as al lang bekend dat de grens tussen stabiel e n niet stabiel niet zo scherp is: het gaat om i ïinder of meer schade. En dat kan nu berekend orden als functie van de tijd waarin de constructie aan erosie blootstaat. Uit het olgende moge blijken dat het in gevallen als i eze wel degelijk van belang is onderscheid te aken tussen veel en weinig schade. osie van ribbeltoppen oals boven gemeld waren er twee factoren i arantwoordelijk voor de aanvankelijke c screpantie tussen berekeningen en metingen, e eerste factor betrof de definitie van de itische bodemschuifspanning in relatie tot I 3t criterium 'begin van beweging'. De tweede ctor was de berekening van de bodemschuif- janning uit de stroomsnelheden. Nu moet AFDEKLAAG GRONDVERBETERING Fig. 2. Beeld van mogelijke erosie op grote schaal Fig. 3. Erosie van ribbeltoppen Fig. 4. Bij grote laagdikte van de afdekking blijft erosie van het zand uit GRONDVERBETERING AS OOSTERSCHELDEKERING 253

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1983 | | pagina 29