Bouwfasenonderzoek met
wiskundige getijmodellen
jdens de opeenvolgende bouwfasen van de
ormvloedkering in de Oosterschelde zullen
stroombeelden aanhoudend aan wijziging
iderheving zijn. Kennis van de veranderende
oomomstandigheden is voor de bouwers
n de kering vanzelfsprekend van het grootste
lang.
t n hiernaar onderzoek te verrichten, maakt
r ;n gebruik van de hydraulische modellen
IV 1000 en M 1001 in het Waterloopkundig
L boratorium te De Voorst. Model M 1000, dat
h gehele Oosterscheldegebied voorstelt, is
e t 'vertrokken' model: de verticale schaal
e 'an is groter dan de horizontale. Dit is
b wust zo gedaan, om te zorgen dat de dikte
v n de waterlaagjes in het model niet te klein
v rdt; daardoor zou het karakter van de
s oom namelijk veranderen. Vanwege deze
s ïaalvertrekking is M 1000 ongeschikt voor
c detailleerde stroombeeldinformatie. Dit vindt
i ats in M 1001, een model van alleen het
rndingsgebied van de Oosterschelde. De
naai van dit model is groter dan die van M
00, en bovendien niet vertrokken. Er kunnen
hter alleen permanente stroomsituaties in
arden onderzocht, zoals bij voorbeeld
aximale vloed of maximale eb. Voor allerlei
•eraties tijdens de bouw van de stormvloed-
:ing is echter gedetailleerde stroominformatie
'dig over het gehele getijverloop. Met name
situatie rond de kenteringen is van het
ootste belang. Deze informatie kan worden
leverd door twee-dimensionale wiskundige
odellen met een fijnmazig rooster,
jaren maakt men van dit soort modellen
abruik bij de bestudering van de getijbeweging
het Deltagebied.
'et te onderzoeken gebied wordt in deze
modellen bedekt met een rooster van vierkan
ten. Van ieder vak is de gemiddelde diepte
bekend. Het wiskundig model berekent voor
ieder vak de waterstanden en de over de
verticaal gemiddelde stroomsnelheden in twee
richtingen, en indien nodig ook de concentraties
van in het water opgeloste stoffen.
Voor de Ooster- en de Westerschelde met
aangrenzend zeegebied bestaan al twee
van zulke modellen. Ze werden besproken in
Bericht 72 (mei 1975). Het eerste model van
deze twee heet Randdelta II en is een overzichts
model met een maaswijdte van 800 m. Het
levert de randvoorwaarden voor het tweede
model, dat Scheldes heet, een kleiner deel van
het zeegebied bestrijkt, en een maaswijdte
heeft van 400 m (figuur 1
Om Randdelta II te ijken heeft in september
1975 een omvangrijke meting plaatsgevonden
in het gebied dat door het model wordt
voorgesteld. Een verslag van die meting is te
vinden in Bericht 74 (november 1975), terwijl
de afregeling van Randdelta II is beschreven in
Bericht 90 (november 1979). Ook het Scheldes-
model is inmiddels voor een belangrijk deel
afgeregeld. Voor verdere afregeling en gebruik
is het gesplitst in twee delen, Oost II en West II
geheten. Het Oost-ll-gedeelte omvat de
Oosterschelde. Daar hebben we dus in het
verband van dit artikel het meest mee te
maken (figuur 2).
Oost II, met zijn maaswijdte van 400 m, is voor
gedetailleerde stroombeeldinformatie zoals die
wordt verlangd bij de bouw van de Oosterschel-
dekering, toch nog te grof. Er moest, speciaal
voor dit doel, een serie detailmodellen worden
opgezet, die voldeden aan de volgende eisen:
het rooster moest dezelfde oriëntatie hebben
als het tracé van de kering; dit was nodig om
de doorstroomopeningen goed te kunnen
197