Slibtransport in de
Oosterschelde
De Oosterschelde is een getijdebekken met
een slibgehalte van gemiddeld 25 milligram per
liter. Dat is opvallend laag: in de Westerschelde
en in de Waddenzee is het enkele malen hoger.
Toch speelt het slib in de Oosterschelde een
belangrijke rol, met name voor milieu en
visserij.
In het Oosterschelde-slib komt organisch
materiaal voor, dat dient als voedselbron voor
veel bodemdieren, zoals mossels, kokkels,
oesters en wadpieren. Verandering van het
slibgehalte, of van de fractie organische
bestanddelen erin, zou daarom consequenties
hebben voor de totale massa bodemdieren die
in de Oosterschelde kan voorkomen. Er bestaat
een relatie tussen de gemiddelde gehalten aan
anorganisch en organisch slib in die zin, dat
een langdurige verlaging van het gemiddelde
gehalte anorganisch slib - het klei- en zand-
mengsel - in veel gevallen leidt tot een verho
ging van het gemiddelde gehalte aan organisch
slib. Dat werkt zo: hoe lager het slibgehalte van
het water, des te groter is de lichtindringing in
de waterkolom. Dit bevordert de fotosynthese,
en daarmee de produktie van fytoplankton. Het
slibtransport heeft dus twee tegengestelde
invloeden op de hoeveelheid organische stof in
de Oosterschelde en daarmee op de voedsel
voorraad voor bodemdieren: extra toevoer van
slib betekent enerzijds een verhoging van het
voedselaanbod besloten in de organische
fractie van het slib, maar anderzijdse een
vermindering van de lokale produktie van
organisch materiaal, als gevolg van vertroebe
ling van het water en verminderde lichtindrin
ging.
Schelpdieren zoals mossels, kokkels en oesters
voeden zich door uit het water vaste deeltjes te
filtreren. De anorganische bestanddelen van
deze deeltjes worden afgezet in de vorm van
slibhoopjes, 'pseudo-faeces'. Als de stroom die
door getij of wind wordt opgewekt, langs de
bodem niet sterk genoeg is blijven die slibhoop
jes liggen. Een mogelijk gevolg is dat de
mossels op den duur stikken in hun eigen
39