losgescheurd en de daaronder liggende lagen
snel erodeerden.
Bij het beschrijven van het bezwijkmechanisme
vormt het gedrag van de ondergrond een groot
probleem. De samenstelling ervan varieert
sterk. Uit ervaring in de omgeving is bekend
dat naast plekken met grote resistentie tegen
erosie plotseling diepe kuilen optreden.
De storm viel op een ongunstig moment van
de bouw. Was de kade lager dan zou de
stroomaanval opde aansluiting van desluitkade
op de damkop veel geringer zijn geweest.
Wanneer de storm twee weken later was
opgetreden zou de sluitkade op hoogte zijn
geweest. Ook dan was de schadekans veel
geringer. Het risico dat is verbonden aan het
werken in het stormseizoen werd echter
aanvaard om de risico's voor de scheepvaart
zoveel mogelijk te beperken.
Noodmaatregelen
Na de doorbraak moest snel een aantal
noodmaatregelen worden getroffen, vooral ter
wille van de stabiliteit van een 300 m ten
oosten van het gat gesitueerde hoogspannings
mast van het 380 kV-koppelnetgedeelte
Borssele-Geertruidenberg en van de scheep
vaart op de Schelde-Rijnverbinding.
In enkele dagen tijd ontstond een gat van
ongeveer 150 m breed. In het tracé van de dam
bleef een drempel zitten op een gemiddelde
diepte van N.A.P. - 13 m. Aan weerszijden
daarvan ontstonden ontgrondingskuilen met
een grootste diepte van N.A.P. - 26 m aan de
oostzijde en - 22 m aan de westelijke kant. De
oostelijke ontgrondingskuil breidde zich snel
uit in de richting van de hoogspanningsmast.
Om de standzekerheid van deze mast te
waarborgen is een aantal zinkstukken aange
bracht tot op een afstand van 70 m ten westen
van de mast en over een breedte van 84 m.
Naast en achter de mast werden fosforslakken
gestort. In verband met de voortschrijdende
erosie en de tijd die gemoeid is met de verbe
tering van de waterloopkundige omstandighe
den, is vervolgens de oostelijke helling van de
kuil over een breedte van 80 m en een lengte
van 200 m aansluitend aan de bezinking
bestort met een laag fosforslakken.
Op de Schelde-Rijnverbinding ontstond een
sterke dwarsstroom, die tijdens de gehele
eb-fase van het getij scheepvaart onmogelijk
maakte. Om deze situatie zo snel mogelijk te
verlichten moest het doorstroomprofiel in
zuidelijke richting tot 250 m worden verbreed.
Het verbrede deel moest bovendien worden
verdiept tot N.A.P. - 8 m, vanaf 100 m ten
oosten van het damtracé tot de Schelde-Rijn
verbinding.
Voorts diende de bestaande sluitkade over 300
m te worden opgeruimd tot op de bodembe
scherming op N.A.P. -2 m. Stremmingen
worden zo vrijwel voorkomen. Er is een
continue scheepvaartbegeleiding ingesteld,
waarvoor twee speciaal ingerichte vletten zijn
ingezet.
Hersluiting
Voor het hersluiten van de Markiezaatskade
zijn twee alternatieven bestudeerd met enkele
varianten. De oplossing zou kunnen worden
gevonden in de aanleg van een sluitkade recht
door het diepe gat, volgens het oorspronkelijk
tracé, nadat eerst een verbreding van het
sluitgat in noordelijke richting is gerealiseerd
30