1941-1964
1965-1968
1970/1972/1977
GHW GLW
150 -125
155 -110
195 -185
Getijverschil
275
265
380
Wat het horizontaal getij betreft waren de
veranderingen het grootst in het Volkerak,
waar het sterk afnam. In westelijke richting
vanaf de Volkerakdam werd de afname gelei
delijk minder. In het Zijpe ter hoogte van
Bruinisse veranderde de afname van het
getijvolume zelfs in een geringe toename. In de
omgeving van het tracé van de Philipsdam
heeft het getijvolume dus slechts een geringe
afname ondergaan. Van veel grotere betekenis
voor het gebied was echter de verandering van
het getijverloop. De vloedduur nam belangrijk
toe, in het Zijpe wel met een half uur.
Gedurende relatief lange tijd bleven de snelhe
den echter laag, en voor het zandtransport van
betrekkelijk weinig betekenis.
Op grond hiervan was al in 1959 te voorzien
dat het ebtransport op het traject Zijpe-Kram-
mer het vloedtransport zou gaan overtreffen,
wat tot een verdere uitschuring van de geulen
zou leiden.
Ondanks het feit dat het getijvolume geen
belangrijke wijziging onderging, is als gevolg
van het sterk gewijzigde verloop van het getij,
een verdere verruiming van vooral het Krammer
opgetreden. Van 1969 tot 1977 nam de maximale
diepte van deze geul ten oosten van het tracé
van de toekomstige dam met 6 m toe, tot
N.A.P. - 24 m. Ook het proces van uitbochting
ging verder, zij het dat de snelheid ervan
belangrijk afnam, voornamelijk als gevolg van
de aanleg vanaf december 1970 van bezinkingen
en bestortingen bij de voormalige Oostkop
langs de rand van de Plaat van Oude Tonge.
Door de afname van de Plaat van Oude Tonge
kwam de voormalige Oostkop steeds verder als
een bolwerk in de rivier te liggen.
Dit had de geleidelijke ontwikkeling van een
ontgrondingskuil tot gevolg, die zich, na de
aanleg van de bestorting langs de rand van de
Plaat, snel naar het westen uitbreidde. Mede
door deze ontwikkeling werd met name de
ebstroom steeds verder geconcentreerd langs
de noordelijke oever van het Krammer.
Het patroon van inscharingen wijst erop dat in
1970 nog een belangrijk deel van de vloedbe
weging zijn weg vond over de Plaat van de
Vliet.
Door de geleidelijke noordwaartse uitbreiding
en ophoging van de Plaat van de V.at vond
een zekere concentratie plaats van de vloed-
stroom langs de zuidelijke oever van het
Krammer. Ten westen van de Oostkop leidde
de achteruitgang van de Plaat van Oude Tonge
tot een belangrijke verbreding van het Krammer.
Er ontstond nu ruimte voor een betere stroom-
voering, waarin de vloed- en ebbeweging
geleidelijk meer overwicht kreeg in respectieve
lijk het zuidelijke en het noordelijke gedeelte
van de geul. Ter compensatie van de verbreding
van het Krammer in dit riviertraject vond
verondieping plaats van het diepere deel van
de geul, met name van de ontgrondingskuil die
na 1965 in het westelijke deel van het Krammer
was ontstaan.
Door de aanleg van het werkeiland en de
damaanzet bij de werkhaven Oostkop werd het
doorstroomprofiel in het tracé van de toekom
stige Philipsdam verkleind, waardoor de
stroomsnelheden - met name in het Krammer
toenamen. Dit had een verdere verdieping van
het Krammer tot gevolg. Overigens ging het
proces van uitbochting van deze geul gestaag
verder. Om dit proces te vertragen werd
aansluitend op de bodembescherming in het
tracé van de dam een 'grindloper', aangebracht
op de oever van de Krammerse Slikken. Door
de aanleg van de werkhaven Oostkop en de
noordelijke damaanzet werd het hydraulisch
effect van de voormalige Oostkop als bolwerk
in de stroming nog belangrijk versterkt. Dit had
tot gevolg dat de ontgrondingskuil bij de
Oostkop zich naar het oosten uitbreidde en de
diepe put ten zuiden van de Krammerse
Slikken een westwaartse uitbreiding onderging.
De voortgaande uitbochting van het Krammer
leidde tot ondergraving van de grindloper. In
januari en oktober 1980 traden daardoor enkele
aanzienlijke vallen op, waarbij respectievelijk
het westelijke en het middelste gedeelte van de
grindloper vrijwel volledig werden opgeruimd.
De eerste val vond plaats vlak naast de bodem
bescherming in het tracé van het sluitgat. Uit
peilgegevens bleek dat daarbij 600 m2 van de
bodembescherming werd meegenomen. In
verband met deze ontwikkeling werd de
bezinking en bestorting langs de zuidoostzijde
van de damaanzet uitgebreid.
Bij de aanleg van de noordelijke damaanzet
werd een geul die langs de Grevelingendam
liep - het 'afgesloten Krammer' - afgesloten.
Een nieuwe verbinding tussen het Krammer en
het kombergingsgebied van deze geul kwam
tot stand door een geultje dat zich op 100
meter ten oosten van de grindloper ontwikkelde.
In juni 1979 had dit geultje een diepte van bijna
8 meter bereikt, daarna deden zich hier geen
wijzigingen van betekenis meer voor.
Voor de ver naar het zuiden uitstekende
damaanzet naar de overbrugging van het Slaak
ontstond een turbulent stromingsbeeld,
22