De Grevelingen zout of zoet?
Het Grevelingenmeer is thans een zoutwater-
meer, waarin vissen en planten voorkomen die
ook in zee leven. Als de Deltawerken gereed
zijn en het toekomstige Zoommeer is verzoet,
is het mogelijk om het Grevelingenmeer zoet
te maken. Dit kan op verschillende manieren.
Maar daaraan vooraf gaat de vraag of verzoeting
van het Grevelingenmeer gewenst is.
Op initiatief van de Rijkswaterstaat wordt er op
het ogenblik gewerkt aan een beleidsanalyse
over deze vraag. De bedoeling is dat de
beslissing over het Grevelingenmeer zout of
zoet na een inspraakprocedure in 1983 genomen
zal worden door de Minister van Verkeer en
Waterstaat. Aan het onderzoek waarop de
beslissing moet worden gebaseerd werken
naast de Rijkswaterstaat ook andere diensten
mee, bij voorbeeld van de ministeries van
Landbouw en Visserij en van C.R.M. Er zijn
afzonderlijke werkgroepen gevormd voor de
aspecten landbouw, recreatie, visserij en
ecologie. Deze werkgroepen zullen aangeven
welke eisen er aan het Grevelingenmeer
gesteld moeten worden om een goede ontwik
keling mogelijk te maken van de genoemde
functies. Deze eisen liggen voor een groot deel
op het gebied van de waterkwaliteit.
Een werkgroep van deskundigen van de
Rijkswaterstaat voert een onderzoek uit om
voorspellingen te kunnen doen over de te
verwachten kwaliteit en de beschikbaarheid
van zoet water, alsook de waterkwaliteit en de
plantengroei bij verschillende alternatieven. In
dit artikel wordt een kort overzicht gegeven van
het onderzoek naar de waterhuishouding en de
waterkwaliteit.
Voor de handhaving van het huidige zoute
ecosysteem van de Grevelingen is het nodig
dat het zoutgehalte net zo hoog of bijna net zo
hoog is als dat van zeewater. Daarom wordt er
nu periodiek water uitgewisseld met de
Noordzee via de Brouwerssluis. De soortenrijk
dom en de conditie waarin de organismen
verkeren wijzen erop dat dit systeem goed
functioneert.
Wordt het Grevelingenmeer echter zoet, dan
zullen de vissen, planten en andere organismen
die er nu in voorkomen, afsterven en zullen
er zich zoetwatersoorten gaan vestigen.
Om het peil te handhaven en tevens om te
voorkomen dat het zoete water door brakte,
kwel en polderwater te zout wordt voor het
doel waarvoor het bestemd is - onder andere
voor de land- en tuinbouw - moet dan water uit
het Haringvliet worden aangevoerd.
Bij de studies die de Rijkswaterstaat op het
ogenblik uitvoert, wordt onderzocht wat de
voor- en nadelen zijn als dit gebeurt via het
toekomstige Zoommeer of via een nieuw aan
te leggen kanaal door de hals van Goeree.
Maar of het water nu via het Zoommeer of
door het zogenaamde Halskanaal wordt
aangevoerd, een feit is dat het slechts beperkt
beschikbaar zal zijn. Afhankelijk van de water
verdeling over Nederland kan het bij lage
Rijnafvoeren voorkomen dat de aanvoer naar
het Grevelingenmeer moet worden beperkt of
stopgezet. In droge zomers zoals in 1976 zou
het peil van het Grevelingenmeer daardoor
enkele decimeters kunnen zakken als gevolg
van de verdamping, mede doordat er zoet
water in de polders van Schouwen wordt
ingelaten om de gewassen te beregenen. In
zomers waarin de Rijn nog minder water
afvoert, zoals in 1949, kan het peil wel meer
dan een halve meter zakken.
Het zoutgehalte moet in een zoet meer zo laag
mogelijk zijn, zowel ter wille van het milieu als
voor de landbouwers die het water voor hun
gewassen willen gebruiken. Men is echter
grotendeels afhankelijk van het zoutgehalte
van het aangevoerde Rijnwater. Volgens de
huidige berekeningen zal het zoutgehalte bij de
grootst mogelijke doorspoeling van 100 m3/s
gemiddeld rond 300 mg CT/I komen te liggen.
Wordt de helft minder doorgespoeld, dan
535