4.
concrete aanbevelingen verbonden. Onder
leiding van de Provincie vindt thans in Noord-
Holland een nauwkeurig onderzoek van de
binnendijken plaats.
De Helderse Zeewering op Deltahoogte
Behoudens wat schade aan de buitenbermen
heeft de Helderse zeewering de stormvloed
van 1953 goed doorstaan. Wel werd duidelijk
dat de aansluiting van de dijk op de duinen een
zwak punt was. In 1955 en 1956 werd de
zeewering daarom in zuidelijke richting
verlengd, waarbij tot N.A.P. 9,70 m een
bekleding werd aangebracht op het onder een
helling van 1 6 gebrachte talud.
Voorts werden vanaf 1967 regelmatig gedeelten
van deze zeewering onder handen genomen;
tot 1974 is daarover gerapporteerd in het
Driemaandelijks Bericht Deltawerken. In 1975
resteerden alleen nog de beide uiteinden van
de zeewering om te worden verhoogd en
versterkt tot Deltakering.
Nadere studie, gewijzigde inzichten en nieuwe
berekeningsmethoden hadden inmiddels
uitgewezen dat de in 1955 en '56 gemaakte
zuidelijke aansluiting op de duinen niet voldoen
de was om een superstorm te weerstaan.
Geadviseerd werd de zeewering met nog eens
300 meter te verlengen in het duinmassief tot
achter de stormvloedlijn ter plaatse, en de
kruinhoogte te brengen op N.A.P. 12,85 m.
Deze aanleghoogte kwam tot stand op basis
van de volgende waarden:
Fig. 4. Algemeen dwarsprofiel
van de dijkaansluiting op de
duinen in het zuiden.
Fig. 6. Profiel van de dijk
ter plaatse van de oostelijke
aansluiting.
Fig. 5. Dijkversterkingen ten
noorden en westen van Den
Helder, de zogenaamde
'Helderse Zeewering'.
Ontwerppeil N.A.P. 5,05 m
Golfoploop bij een talud 1 6 7,45 m
Buistoten en-oscillaties 0,15 m
Relatieve bodemdaling gedurende 1 eeuw 0,20 m
Aanleghoogte exclusief zettingen
562
N.A.P. 12,85 m