Alikruikenhuisjes - die wel een kleinere uitgave
van een Wulkenhuis lijken.
De Noordzeekrab, in Zeeland ook wel Hoofdkrab
genoemd, komt vooral in het westelijk deel van
de Oosterschelde voor. Exemplaren van zo'n
25 cm doorsnede zijn geen zeldzaamheid. Ze
worden als een lekkernij beschouwd.
Ten slotte zijn er dan nog de vissen. Er is een
hele categorie vissen, die gebonden is aan het
harde substraat, voor hun voedselvoorziening
zowel als voor hun bescherming in de vele
holtes die daar te vinden zijn. Er zijn vele
soorten die er een soort territorium op na
houden. Zij bewegen zich hoofdzakelijk binnen
een bepaald gebied, vaak met als centrum een
of andere holte, waaruit ze opereren. Dit zijn
zogenaamde strandvissen, waaronder bij
voorbeeld de Lipvissen die nu en dan in de
Oosterschelde worden aangetroffen. Zij horen
eigenlijk thuis bij de rotskusten van Frankrijk,
Engeland of Noorwegen, maar als ze in de
Oosterschelde opdagen, kunnen ze zich daar
redelijk handhaven. Wèl in ons gebied horen
verscheidene soorten grondels. De Zwarte
grondel heeft zich met name in de afgesloten
Grevelingen goed weten uit te breiden. Deze
soort heeft een broedterritorium, en zo om
streeks mei kunnen we op vele plaatsen de
mannetjes waarnemen, die hun broedsel,
vastgehecht onder een steen of in een oester
schelp fel verdedigen.
Het Botervisje en de Puitaal vinden we zowel in
de Oosterschelde als in het Grevelingenmeer.
Drie bijzondere soorten zijn ten slotte nog de
Vooskwab, vooral bekend uit het Grevelingen
meer, de Slakdolf en de Snotolf. De laatste
komt met name in de winter naar de Ooster
schelde om te paaien, zodat we in het vroege
voorjaar de jonge exemplaren van deze
vreemd gevormde vis nogal eens kunnen
tegenkomen in het mondingsgebied, vaak met
de zuignap op hun buik vastzittend op de
ondergrond.
Uiteraard zijn lang niet alle aangetroffen
soorten en zelfs groepen genoemd. Van de
wieren zijn in totaal 150 soorten aangetroffen,
terwijl het aantal diersoorten op onze harde
substraten enkele honderden bedraagt.
Al deze soorten vormen samen een aantal
levensgemeenschappen, waarvan de onderlin
ge begrenzing echter nog niet zo duidelijk is.
Momenteel wordt met name aan dat aspect
veel aandacht besteed. Er zijn weliswaar
duidelijke verschillen geconstateerd van west
naar oost en van ondiep naar diep water; maar
we zijn nog niet zover, dat we echte onderschei
den levensgemeenschappen met zekerheid
kunnen toeschrijven aan deze of gene substraat
soort, of aan milieu-omstandigheden.
Wel is geconstateerd, dat de samenstelling van
de levensgemeenschappen in het Grevelingen
meer tot veel dieper nog veranderingen
ondergaat dan in de Oosterschelde, onder
andere vanwege het gunstiger lichtklimaat. De
zijkant en de vrijliggende onderkant van een
grotere steen hebben vaak een ander begroeiing
dan de bovenkant: De bovenkant draagt bij
voorbeeld groene wieren en de onderkant
rode; dit verschijnsel is duidelijker naarmate
zo'n steen ondieper ligt. De onderkant blijkt
dan vaak soorten te herbergen die eigenlijk
veel dieper thuishoren: dit lijkt wel duidelijk
door de hoeveelheid licht bepaald te worden.
Overigens is dit feit reeds langer bekend van
natuurlijke rotskusten. Nog een verschil tussen
Oosterschelde en Grevelingen is de veel
spaarzamere begroeiing in het afgesloten
meer, althans in de diepere lagen. Dit zou
Heremietkreeft in een met
zeerasp begroeide Wulke
schelp.
553