Geweispons: in de Oosterschelde zijn de
vormen veel uitbundiger. Het verschil, dat bij
voorbeeld ook duidelijk is bij het bloemdier
Zeeanjelier, lijkt sinds het in gebruik stellen van
de Bouwerssluis iets minder uitgesproken te
zijn geworden.
Het oppervlak van een spons is bedekt met
vele kleine gaatjes, waardoor water met
voedseldeeltjes naar binnen wordt gezogen.
Door grotere openingen, die kleiner in aantal
en vaak met het blote oog goed zichtbaar zijn,
wordt het water, met afvalprodukten, weer uit
het sponslichaam verwijderd.
Een spons is eigenlijk een tussenvorm tussen
een echte kolonie en een als eenheid functione
rend organisme. Je kunt er rustig een stuk
afhalen: meestal regenereert het lichaam weer
tot iets dat lijkt op de oude vorm.
Vormen
Heel specifiek voor deze levensgemeenschap
zijn de vaak bizarre vormen van allerlei kolonies
en sponzen. De dragende kracht van het water
en de alzijdige aanwezigheid van dit voedings
medium maakt groeivormen mogelijk die op
het land veel minder voorkomen, en vaak
nogal willekeurig aandoen. Ze worden bepaald
door de vaste micro-structuren van de organis
men, door de stroomrichting, en door de
richting van het licht.
Een bijzondere spons is de Boorspons. Die kan
zich met behulp van een zwak zuur dat hij
afscheidt, in een kalkachtige ondergrond
boren. Het enige dat aan de oppervlakte
zichtbaar blijft, zijn de ronde uitstroomopenin
gen van een halve centimeter doorsnede. Het
lichaam van de spons zit dus in een steen of bij
voorbeeld een oesterschelp.
Mosselen en Oesters vinden we zowel in de
intergetijzone als dieper. Vooral mosselen
komen ook voor op zachte, slibbige substraten,
daar ze slechts weinig nodig hebben om zich
vast te hechten en bovendien elkaar als hard
substraat gebruiken. Mosselen vormen samen
met Kokkels het grootste deel van de biomassa
in de Oosterschelde: ook in de Grevelingen zijn
ze belangrijk. Een groot deel van de bestanden
wordt geëxploiteerd door de visserij. De dieren
op het harde substraat echter zijn moeilijk te
exploiteren. Daardoor vormen ze een uiterst
belangrijk, misschien wel onderschat moeder
bestand, van waaruit steeds weer larven
worden geproduceerd die het totaalbestand
aanvullen. Met name in de afgesloten Grevelin
gen is dit aspect van groot belang gebleken.
Deze schelpdieren hebben echter ook vijanden
en voedselconcurrenten. Een geduchte vijand
van de mossel is de Gewone Zeester, die met
zijn armen urenlang een bepaalde kracht
uitoefent op een mosselschelp en hem ten
slotte openbreekt, waarna hij de mossel kan
opeten - nota bene door zijn maag naar buiten
te stulpen en zo zijn prooi uitwendig te verteren I
Een gevreesde voedselconcurrent voor de
Oester is het per abuis hier ingevoerde Muiltje.
In oesterbedden kan dit schelpdier een ware
plaag vormen.
De Gewone Zeester behoort tot de groep der
stekelhuidigen. Daartoe behoren ook de
Brokkelsterren en Slangsterren, waarvan de
eerste vooral op harde en de tweede meer op
zachte substraten wordt aangetroffen en
zee-egels, waartoe het Zeeappeltje behoort, dat
nog wel eens in het westelijk deel van de
Oosterschelde wordt aangetroffen. Sedert
enige tijd is deze soort zelfs weer in de Greve
lingen, dicht bij de Brouwerssluis gesignaleerd.
fossiele planten -
resten
sublitorale wieren
tVt sessiel benthos
mobiel benthos
551