in een zoet Greveiingenmeer zullen voorkomen. Zo zijn blauwalgen om verschillende redenen minder gewenst; onder andere vanwege hun slechte inpasbaarheid in de voedselketen, het vermogen van bepaalde soorten tot opdrijven aan het wateroppervlak, en de beïnvloeding van reuk en smaak van het water. Aan het Waterloopkundig Laboratorium te Delft is een opdracht verstrekt tot het ontwikkelen en toepassen van een uitgebreid rekenmodel, waarmee het mogelijk is de soortensamenstel ling van de algen te voorspellen. Ook ten aanzien van het te verwachten gehalte aan toxische stoffen is en wordt onderzoek verricht. Aangezien vele toxische stoffen de neiging hebben om zich aan vaste deeltjes te hechten, kunnen de concentraties van die stoffen, bij voorbeeld zware metalen, in het bodemslib zeer hoog oplopen. Onderzoek naar zware metalen in de Deltawateren heeft uitgewezen dat in het bodemslib van Rijn en Maas op Nederlands grondgebied bijzonder hoge concentraties voorkomen. Behalve voor nikkel blijken alle gehalten tien of meer keren zo hoog te zijn als het natuurlijke niveau. Dit natuurlijke niveau is vastgesteld aan de hand van bodemmonsters uit de uiterwaarden. Voor een zout Greveiingenmeer wordt aangenomen dat de gehalten aan zware metalen in de bodem uiteindelijk gelijk zullen zijn aan de gehalten in de monding van de Oosterschelde. In een zoet Greveiingenmeer zullen deze gehalten in de bodem uiteindelijk de gehalten in het Hollands Diep gaan benaderen. Het maximaal te verwachten chlorofylgehalte in een zoet Greveiingenmeer is berekend op basis van ervaringen en metingen in vijftig andere zoete meren in Nederland. Gemiddeld komt dit voor de zomermaanden april tot september uit op 80 mg perchlorofyl per m3. Uit deze berekenin gen blijkt dat de voedingsstoffen in een zoet Greveiingenmeer altijd in overmaat aanwezig zullen zijn. De algen kunnen dan doorgroeien tot een niveau waarop ze de helderheid van het water zo sterk hebben doen afnemen, dat verdere groei wordt belemmerd door gebrek aan zonlicht. De verwachting is dat een zoet Greveiingenmeer voor wat betreft de hoeveel heid algen zal lijken op het huidige IJsselmeer. Mogelijk blijft het maximale chlorofylgehalte lager doordat dierlijke organismen als water vlooien of zoetwatermosselen een deel van de algen zullen wegvreten. Aannemende dat deze dierlijke organismen ook in een zoet Greveiin genmeer zullen voorkomen, kan men komen tot een schatting van het chlorofylgehalte op basis van ervaringen en metingen in Nederland se, Europese en Amerikaanse meren. Afhanke lijk van de grootte van de doorspoeling en met inachtneming van onzekerheden in de schatting komt men tot waaren tussen 30 en 70 mg chlorofyl per m3. In het zoute Greveiingenmeer heeft men tot nu toe aanmerkelijk lagere waarden geregistreerd. Zo werd gedurende de zomers van 1979 en 1980 een chlorofylgehalte gemeten van 5 mg per m3. 537

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 23