Het ontwerp van het doorlaatmiddel in de Grevelingendam In 1979 besloot de minister van Verkeer en Waterstaat tot de bouw van een doorlaatmiddel in de Grevelingendam, onmiddellijk ten zuiden van de aansluiting met de Philipsdam. Dit doorlaatmiddel, dat inmiddels de naam Flakkeese Spuisluis heeft gekregen, vervult verscheidene functies. Na de voltooiing van het Deltaplan maakt het de beheersing mogelijk van het waterpeil en de waterkwaliteit van het Grevelingenmeer, en van de kwaliteit van het water in het noordelijk deel van de Oosterschelde. Maar ook eerder, in de fase van sluiting van de compartimenterings- dammen, zal het een belangrijke rol spelen. Als gevolg van de getijreductie in de sluitingsfase zou het zoutgehalte in het noordelijk deel van de Oosterschelde, met name in de Krabben- kreek, lager kunnen worden, als gevolg van de aanvoer van zoet water via het Volkerak, van neerslag, van polderwaterlozingen en dergelijke meer. Ter voorkoming van ernstige schade aan het milieu moet de Flakkeese Spuisluis daarom in de sluitingsfase vanuit het Grevelingenmeer water met een voldoende hoog zoutgehalte aanvoeren, zodat het verzoete water weer met zout water wordt vermengd. Ook als wordt besloten het Grevelingenmeer zoet te maken in plaats van zout te houden kan de sluis een rol vervullen. In dat geval moet hij, door de Philipsdam heen, worden verlengd naar het toekomstige zoete Zoommeer, zodat van hieruit zoet water naar het Grevelingenmeer kan worden aangevoerd. Zoals in Bericht 85 (augustus 1978) is vermeld, zal de sluis worden uitgevoerd als een hevel constructie. Uit een oogpunt van aanlegkosten, bedrijfsvoering en onderhoud was deze constructie te verkiezen boven een diepliggende doorlaatsluis met schuiven. Een overlaatcon- structie, aan de andere kant, zou een veel kleiner debiet bereiken. De kokers van de hevel, die de verbinding vormen tussen de Ooster schelde en het Grevelingenmeer, worden voorzien van een kniestuk, waarvan de onder kant is gelegen boven het gemiddelde hoogwa- terpeil. Deze knie zorgt ervoor dat de wateren aan weerszij wanneer er niet gespuid wordt, van elkaar gescheiden blijven. Als men wil gaan spuien wordt er met behulp van een luchtpomp lucht uit het kniestuk gezogen. Het water in het kniestuk gaat dan stijgen, over de knie stromen en vervolgens een continue stroming onderhouden van de zijde met het hoogste waterniveau naar de lager gelegen zijde. In het definitieve ontwerp bestaat het doorlaat middel uit twee groepen van drie naast elkaar gelegen kokers. Elke koker heeft een doorsnee van 3,2 x 3,2 m. De effectieve doorstromings opening van het geheel bedraagt 50 m2. In de sluitingsfase van de compartimenteringsdam- men heeft de hevel een gemiddelde capaciteit van 80 a 90 m3/s; in de eindsituatie, na het gereedkomen van de Oosterscheldekering, is de capaciteit gemiddeld 80 m3/s. In Nederland heeft men weinig ervaring met dit soort constructies. Daarom werd al in 1975 besloten tot het uitvoeren van een waterloopkundig onderzoek met betrekking tot het functioneren van hevels en de vormgeving van de uitstroomconstructies en de bodemverdedigingen. Omdat bij het aan- en afslaan van hevels lastige verschijnselen optreden, zoals luchtinsluiting door water en stroming van lucht-watermengsels, is het onderzoek met het oog op schaaleffecten nogal grootschalig opgezet. Er werd gewerkt met hevelmodellen met schalen van 1:7 en 1:20. Daarnaast is een drie-dimensionaal stroom beeld- en ontgrondingsonderzoek verricht. Uit verschillende heveltypen is tenslotte gekozen voor een mechanisch aangeslagen kroonhevel met een vacuümpomp. Dit type hevel kan in principe in beide richtingen 491

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 29