Fasering en sluitingsmethode
van de
compartimenteringsdammen
Sinds de aanvaarding, in 1976, van het plan
om de Deltawerken volgens model C 3 te
voltooien is met betrekking tot de momenten
en de methoden van sluiting van de Oesterdam
en de Philipsdam achtereenvolgens een reeks
beslissingen genomen.
De beslisruimte is daardoor thans beperkt tot
drie alternatieven. In dit artikel wordt inzicht
gegeven in de diverse stadia van besluitvorming
en worden de drie resterende alternatieven
toegelicht.
Tijdens het kamerdebat van november 1974
heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat
toegezegd dat de compartimenteringsdammen
in de Oosterschelde zoveel mogelijk gelijktijdig
met de Oosterschelde-kering in 1985 zouden
worden gesloten. Daarmee wordt voorkomen
dat tijdelijk een te grote zoutbelasting op het
Haringvlietbekken en/of een te grote verzoeting
in het Oosterscheldebekken zou optreden; dit
zou bij een sluiting van de compartimenterings
dammen nè gereedkomen van de Oosterschel
de-kering ongetwijfeld het geval zijn. Sluiting
van de compartimenteringsdammen op een
vroeger tijdstip zou de stormvloedstanden
direct ten westen van deze dammen verhogen
en is daarom onaanvaardbaar.
Naast de relatie tussen de sluiting van de
compartimenteringsdammen en die van de
kering in de Oosterscheldemond bestaat er ook
nog een relatie tussen de sluiting van de
Philipsdam en de Oesterdam onderling.
Uit onderzoek is gebleken, dat de afsluiting van
het Krammer met de Philipsdam en die van het
Tholense Gat met de Oesterdam gelijktijdig
dienen te geschieden, met dien verstande dat
de afsluiting van het Tholense Gat iets mag
voorlopen op de afsluiting van het Krammer. In
dit verband is van belang dat de resulterende
stroming van eb en vloed in het Tholense Gat
Overzicht van de Philipsdam-
werken; op de voorgrond de
Grevelingendam.
447