i.
lijk één pijler en twee aangrenzende pijlers
toelaatbaar worden geacht en van de vraag
welke wateroverspanningsgeneratie per pijler
kan worden getolereerd.
Op grond hiervan kunnen aan de verdichtings-
eisen drie aspecten worden onderkend. Het
eerste aspect betreft de verwekingsgevoeligheid
van de zandgrond, uitgedrukt in een gewogen
dichtheid en conusweerstand. Met de term
'gewogen' wordt bedoeld dat het niet gaat
om absolute waarden, maar dat tevens de
diepte waarop die waarde voorkomt, meetelt.
Het tweede aspect heeft te maken met de
toelaatbare speiding in gewogen conusweer
standen ter plaatste van één pijler; en ten
derde met de gemiddelde conusweerstanden
van twee aangrenzende pijlers.
Bij de bepaling van de verdichtingseisen
werden de conusweerstand en het poriëngehal-
te weer net zo gewogen als bij de deformatie
berekeningen gebeurd was, namelijk naar
evenredigheid van de betrokken laagdikte, en
omgekeerd evenredig met de diepteligging
van de betreffende laag.
Bij het poriëngehalte gaat het echter om de
bepaling van de wateroverspanningsgeneratie.
De dieper gelegen lagen hebben bij een
bepaald initieel poriëngehalte een kleinere
relatieve schuifspanningsverandering onder
gaan door cyclische golfbelasting dan de hoger
gelegen grondlagen. Het komt er al met al op
neer dat de verdichting van de bovenste
grondlagen zwaarder weegt dan die van de
onderste.
De verwekingsgevoeligheid van de zandgrond
421