en de golflengte. Zodra de maximale golfhoogte
bij een bepaalde diepte wordt overschreden,
wordt in het FILTER-model breking veronder
steld, en wordt de golfhoogte gelijk gesteld aan
de rpaximale golfhoogte voor die diepte, die
overigens ook nog afhankelijk is van de
golflengte. Deze schatting van de hoogte van
de gebroken golf is aan de veilige kant, zeker
voor overstortende brekers, waarvan in
werkelijkheid meestal golven met veel minder
energie overblijven.
Met behulp van metingen in het Deltagebied is
de geldigheid van de schatting gecontroleerd.
De significante golfhoogte bleek toen ook nog
af te hangen van de getijfase (figuur 7).
Verwacht wordt dat bij eb de golven die tegen
de stroom ingaan, steiler zullen worden en
dientengevolge hoger, óf veel lager door
breking. Bij vloed worden lagere golven
verwacht. Dit is in strijd met fig. 7. Een verklaring
kan gegeven worden door de afbuiging van de
golven ten gevolge van de stroom. De invloed
van de getijstroom is in het model ingebouwd.
Eerder werd de veronderstelling geuit dat de
golven in eenzelfde sector blijven en dat hun
richting niet noemenswaard zal veranderen.
Een kleine verandering in de richting heeft
echter al invloed op de hoeveelheid energie die
bij het tracé aankomt. Door de diepte-verande
ringen zal de snelheid van de golven plaatselijk
veranderen en dit zal een lichte afbuiging
veroorzaken.
Een voorbeeld van afbuigende stralen is te zien
in figuur 8. Daar waar de golfstralen dichter
bij elkaar komen dan op diep water, treedt een
hogere golf op. Lopen de stralen verder uit
elkaar dan is er sprake van een verlaging. Dit
afbuigingseffect, refractie genaamd, is ook in
het model in rekening gebracht. Bij sterke
oneffenheden van de bodem zal niet alle
energie zich langs de golfstraal bewegen. Er zal
ook energieverplaatsing zijn loodrecht op de
golfstraal, namelijk langs de golfkam. Dit
diffractie-effect wordt samen met de bovenge
noemde refractie in het FILTER-model beschre
ven als één parameter. Het is nu mogelijk voor
iedere sector de hoeveelheid energie te
berekenen die vanuit de Noordzee doordringt
tot de Oosterschelde-kering. Een ander belang
rijk mechanisme hebben we echter tot nu toe
buiten beschouwing gelaten. De lokale wind
voert weer energie toe aan de golven, in het
bijzonder aan golven met een korte periode.
Deze op hun beurt staan weer energie af aan
de langere golven. De diepteveranderingen in
de Oosterscheldemond zijn zo plotseling dat
het afstaan van de lokaal toegevoerde wind
energie hier veel gecompliceerder verloopt dan
381