oppervlak op en neer en heen en weer beweegt, maar ook het water daaronder. Dit water beweegt echter minder. Het water daar weer onder zal nog weer minder bewegen. De onderste waterlaag grenst aan de bodem en geeft daaraan zijn bewegingsenergie af. Het energieverlies wordt sterk bepaald door de diepte en de golfhoogte. Ook blijkt, dat lange golven meer energie afstaan dan korte golven. In het model wordt ook rekening gehouden met veranderingen in de golfhoogte ten gevolge van een verandering van de diepte. Variatie van de bodemdiepte betekent een variatie van de voortplantingssnelheid van de golven en wel zo, dat gaande van diep naar ondiep water een aanvankelijke vermindering van de golfhoogte gevolgd wordt door een toename. Dit effect, 'shoaling' genaamd, kan verklaard worden aan de hand van een ener giebeschouwing. Maar dat zullen we hier niet doen. Energieverlies treedt ook op door het breken van golven. Er zijn verschillende typen van breking waar te nemen. Belangrijk in de Ooster- scheldemond zijn de overstortende breker en de schuimende breker. Het eerste type kenmerkt zich door een steile voorkant en een minder steile achterzijde. Deze golf kan bij dieptever mindering omkrullen en overstorten in het golf- dal. Op enige afstand vormt zich een nieuwe golf die de overblijvende energie bevat. Bij de schuimende breker is van overstorten geen sprake. De top van de golf wordt geleidelijk instabiel; daarbij vormt zich schuim, waardoor de golfhoogte geleidelijk afneemt. Er is onder zoek gedaan naar de grenscondities waaronder breking gaat optreden. Deze grens wordt bepaald voor de lokale diepte, de golfhoogte 380 Schuimende breker. Rechts: Overstortende breker. Fig. 6. De bouwstenen van het FILTER-model. Fig. 7. De significante golf hoogte als functie van de waterstand. BREKING BODEMWRIJVING REFRACTIE DIFFRACTIE STROOMREFR. LOKALE GROEIGOLF ENERGIEDISSIPATIE S ENERGIEVERDELING ENERGIETOEVOER

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1981 | | pagina 30