telkens procentueel verhoogd, tot de bezwijk- toestand intrad. Figuur 9 geeft ter illustratie voor één van de proeven het belastingschema en de gemeten relatie tussen verplaatsing en optredende wrijving. De opbouw van het funderingsbed is niet bij elke proef gelijk geweest. Bij alle proeven is een zand-cement-mengsel tussen het funde ringselement en het funderingsbed geperst, overeenkomstig de uitvoeringswijze in werke lijkheid. Ook de verticale belasting werd gelijk gemaakt aan de belastingen die de Oosterschel- de-kering tijdens de superstorm zal moeten verdragen: 320 ton/m2. Bij de interpretatie van de meetresultaten moest er echter rekening mee worden gehouden, dat bij een dergelijk spanningsniveau niet alleen een schuifvlak kan ontstaan ter plaatse van de aansluiting pijler/ funderingsbed, maar ook dieper. Het ontstaan van deze diepere glijdvlakken is een gevolg van de beperkte afmetingen van het grondvlak van het model, waardoor het grensdraagvermogen veel eerder wordt bereikt dan in werkelijkheid. Een te laag spanningsniveau in het model vereist eveneens extra aandacht bij de interpre tatie, omdat dit een te hoge wrijvingscoëfficiënt oplevert, mogelijk ten gevolge van haakweer- stand en andere neveneffecten. Op basis van de resultaten van de proeven te Schelphoek is voor het ontwerp van de pijlerconstructie van de Oosterschelde-kering de in figuur 10 aange geven relatie tussen wrijvingscoëfficiënt en verplaatsing aangehouden. De maximaal toelaatbare wrijvingscoëfficiënt bedraagt 0,67, terwijl de maximaal optredende belasting tijdens de superstorm een wrijvingscoëfficiënt vereist van 0,3. Er is dus een ruime marge aanwezig. 376

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1981 | | pagina 26