De verankering van het
materieel van de
Oosterschelde-kering
De bouw van de stormvloedkering in de
Oosterschelde wordt grotendeels uitgevoerd
door werkschepen die positie kiezen in de
sluitgaten Roompot, Schaar van Roggenplaat
en Hammen. De vereiste nauwkeurigheid van
het werk wordt voor een groot deel bepaald
door de plaatsvastheid van het werkvaartuig.
Goede verankering is dus van het grootste
belang.
De Oosterschelde-kering omvat onder meer de
aanleg van een drempel, die een verkleining
van het doorstroomprofiel tot gevolg heeft. Om
te verhinderen dat de hierdoor optredende
wervelingen en hogere stroomsnelheden
schade veroorzaken aan de zeebodem, is tot
ver uit de as van de kering een bodembescher
ming gelegd. Met conventionele ankers mag
hierop natuurlijk niet verankerd worden, want
dat zou de bodembescherming beschadigen.
Om de werkvaartuigen toch te verzekeren van
plaatsvaste ankerpunten werden in het voorjaar
en de zomer van 1978 in totaal 59 ankerpalen
volgens een bepaald patroon in de zeebodem
geheid. Tevens werden 22 ankerpalen langs de
oevers van de sluitgaten aangebracht. Naarmate
de werkwijze van de grote werkvaartuigen en
de drempeluitvoering in de loop van 1980
vastere vormen aannam zijn er meer gedetail
leerde studies gemaakt van de ankersituaties.
Bij deze studies werden een aantal vaste
uitgangspunten gehanteerd:
De ankerdraden moeten vrij blijven van de
bodembescherming, dit om beschadiging van
de bodembescherming en van de draden te
voorkomen; kruisende ankerdraden moeten
zoveel mogelijk vermeden worden; de lengte
van de ankerdraden bedraagt minimaal 300
meter en maximaal 600 meter.
De toepassing van deze regels leidt tot de
vaststelling van een aantal minimale scheepsaf-
standen.
Cardium' en 'Ostrea' bij voorbeeld, blijven 900
meter bij elkaar vandaan, terwijl de afstand
ussen de 'Ostrea' en de drempelschepen 450
meter dient te bedragen; de drempelschepen
nderling houden een afstand aan van 300
meter; tot de Taklift IV naderen ze niet dichter
an 300 meter.
De aldus vastgestelde minimumscheepsafstan-
den maakten het uit planningstechnisch
oogpunt noodzakelijk 18 ankerpalen bij te
slaan. Dit is begin 1981 gebeurd. Het spreekt
voor zichzelf dat ankeren van het werkmaterieel
op een ankerpalenpatroon goede begeleiding
behoeft. Daartoe worden de ankersituaties in
de piotkamer aan de Roompothaven zichtbaar
gemaakt op een wandbord dat op schaal
1:1000 de sluitgaten weergeeft. Terwijl hierop
dagelijks de actuele situatie weergegeven
wordt, kunnen volgens de vigerende planning
op een voorgeschoven piotbord ankersituaties
gesimuleerd worden en onderzocht op knelpun
ten in de planning en/of praktische uitvoering.
Door middel van een plotter worden de
gesimuleerde ankersituaties vastgelegd op een
formulier, en vervolgens ter nadere bestudering
voorgelegd aan de planning en de uitvoering.
Ankerpalen
Om de verbinding van een ankerdraad met een
ankerpaal op de zeebodem mogelijk te maken
is de ankerpaal uitgerust met een eerste en
tweede voorziening. De eerste voorziening
bestaat uit vier onderdelen. Allereerst een
draaibare ankerkop en een dissel, waarop
middels een 200-tons sluiting de voorloper is
bevestigd. Deze voorloperdraad is anderhalf
maal zo lang als de waterdiepte, en ligt gestrekt
over de zeebodem met een stalen strop
verbonden aan een ballastplaat. De ballastplaat,
die een gewicht heeft van 1500 kg, heeft tot
doel de voorloper gestrekt op de bodem te
houden. De ballastplaat is weer met een
25-tons sluiting verbonden aan de neuring.
De neuring tenslotte is een staaldraad met een
lengte van anderhalf maal de waterdiepte, die
363