d 3 contactlaag onder het zand zit. De 'Jan Hey- n ans' die het stortebed legt, moet het werk van d vorige dag dan ook met spuitlansen opscho- n ;n, voor er een nieuwe strook aan kan worden ti egevoegd. Dat het asfaltmastiek zo nu en dan d ror overdruk van de bodem wordt opgetild, is g :en bezwaar, zolang het maar niet hoger is d n 1 m. C iderzoek en ontwerp van de damaanzetten e landhoofden C 3 overgangsconstructies tussen de vaste en de t weegbare delen van de Oosterschelde-afslui- t ig zijn nu definitief ontworpen. Ze zullen be- s aan uit een damaanzet, een betonnen land- f >ofd, een brugligger en een breukstenen dam, t ssen damaanzet en randpijler. bouw van de damaanzetten is in het werk- s hema naar voren geschoven. De afstand tus- s n randpijler en landhoofd is ingekort tot 65 m, e zal met een betonnen brugligger worden o erspannen. C constructie van de verschillende onderdelen v ardt in dit artikel nader toegelicht. Ook wordt a ndacht besteed aan het omvangrijke model- c «derzoek dat nodig is geweest om de verschil- I' ide componenten van de overgangsconstruc- t te dimensioneren op de ontwerpbelasting. E rste resultaten van het experimentele I zingsprogramma van de Volkeraksluizen .ssen november 1979 en maart 1980 is de af- v er van zoet water op de Oosterschelde in de t urt van de Volkeraksluizen om experimentele r denen verdubbeld geweest, van 50 m3/s tot 0m3/s. De proef maakte onderdeel uit van een c derzoek waarmee inzicht moet worden ver- 3gen in de beheersbaarheid van het zoutge- Ite op de Oosterschelde. r wille van de leefgemeenschappen onder v 3ter, in de eerste plaats van de mosselen, is e n aantal restrictieve voorwaarden vooraf c steld. De toelaatbare waarden werden echter t durende de proef niet significant onderschre- c n. Er zijn verscheidene grote meetcampagnes t gevoerd om de gevolgen voor het zoutgehal- t van de Oosterschelde vast te leggen. De re- ■taten worden nu uitgewerkt. C ok werd voortdurend gecontroleerd hoe t stond met de conditie van de mosselen. vare metalen in het Deltagebied vare metalen komen in de wateren van het Deltagebied voor in opgeloste vorm of gebon den aan slib. In deze laatste vorm sedimenteren ze voor een belangrijk deel in onze benedenri vieren. Inventarisatie van de hoeveelheid zware metalen in het bodemslib, in vergelijking met een op grond van oude bodemmonsters be paald 'basisniveau', leidde tot overzichten als in figuur 1 en 2. In de Oosterschelde en de mond van de Westerschelde blijkt het niveau, in te genstelling tot dat in alle andere wateren, nog gelijkenis te vertonen met het natuurlijke basis niveau. Om de uitwerking van zware metalen op de le vensgemeenschap in het water te kunnen in schatten is voorts gecombineerd biologisch/ geochemisch onderzoek verricht, waarbij vier verschillende verschijningsvormen van de zwa re metalen werden onderscheiden, ieder met zijn specifieke invloed op planten en dieren al naar gelang de leefwijze. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de accumulatie van metalen in mosselen en bruinwieren. Geologisch onderzoek in de mond van de Oos terschelde De Rijks Geologische Dienst heeft ten behoeve van de werken in de Oosterschelde veel bodem onderzoek gedaan, onder andere in het mon- dingsgebied. Door studies, waarnemingen en laboratorium-onderzoek konden profielen wor den opgesteld van de stratigrafische opbouw van de bodem in de as van de stormvloed kering. Op oud-pleistocene lagen, diezich bevin den tussen N.A.P. -39 en -29 m, bevinden zich jongere holocene afzettingen, de zogenaamde 'Westlandformatie'. Daarin blijkt met name de Afzetting van Duinkerke slecht geconsolideerd en gevoelig voor zettingsvloeiingen. Nauwkeu rige kartering van deze Afzetting was nodig om te markeren waar de zandbodem onder de stormvloedkering door trillen moet worden ver dicht. 223

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 53