niteitsfIuctuaties bij de geperforeerde sluisvloer zeer ongunstig zullen zijn voor mosselaangroei. Mossels hoog in het intergetijdegebied, die de helft van de tijd niet kunnen eten omdat ze droog staan, groeien niet of nauwelijks. Ook bij de sluisvloer zullen de mossels gedurende on geveer 40% van de tijd niet kunnen eten, in dat geval vanwege een te lage saliniteit. In 1978iseenaanvullend onderzoek gedaan naar de invloed van constante lage saliniteiten op de mosselaangroei. Tevens werd de invloed onderzocht van wisselende saliniteiten zoals die zullen optreden bij de sluisvloer. Het onderzoek werd uitgevoerd in het Mosselproefstation op Texel. Allereerst werd daar de mate van aan groei bepaald bij een reeks saliniteiten onder semi-natuurlijke omstandigheden. Vervolgens werden de overleving en de groei van mossel 88 tjes van 1 a 2 mm bepaald bij dezelfde reeks saliniteiten. De reeks bestond enerzijds uit constante gehal ten van 13, 15 en 17 °/oo en anderzijds uit een wisselend regime van 40 minuten 20 °/oo en 20 minuten 5 °/oo, met 5 a 10 minuten voor de wis seling van zoet naar zout water en omgekeerd. Het tijdschema voor de wisselende saliniteiten was gebaseerd op een inmiddels verouderde prognose voor de saliniteit bij de sluisvloer; een meer recente prognose gaat uit van 40 minuten 25 °loo en 40 minuten 5 °/oo. De proeven werden uitgevoerd in glazen bakken, ieder doorstroomd met 70 liter water per uur uit de Waddenzee, waarvan de saliniteit op de gewenste waarde werd gebracht door verdunning met kraanwa ter. Als controle diende een bak met onbehan deld water uit de Waddenzee, waarvan de sali niteit 28 a 30 °loo bedroeg. Met het water zijn ook

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 30