4*
- x
^VUURTOREN
lk\.
..OlV,
GOEREE
DIEPTELIJNEN 1977
NAP - 2m.
NAP -Sm
RESULTERENDE
GETIJTRANSPORTCAPACITEIT
RESULTEREND
BRANDINGSTRANSPORT
SEDIMENTATIE
EROSIE
GETALLEN IN MILJOENEN r
PER JAAR
60
A - 40
z
- 20
K
E NAP
- - 20
w - 40
o
OPNAME 26 - 7 - '74
OPNAME VOOR DE 4® SUPPLETIE
EVENWICHTSSTRANDHELLING
^50
100
100
200
300
400
naar het noorden is afgezet, draagt waarschijn
lijk weer bij aan de ontwikkeling van de uitloper.
Inhoudsberekeningen geven aan dat ondanks de
aanvoer van zand in dit kustvak erosie optreedt.
Aan de zuidwestkust van Goeree, tussen de
strandpalen 15.50 en 18.50, is overwegend door
golven veroorzaakt transport opgetreden ten
koste van strand en vooroever. Tussen N.A.P.
en de duinvoetlijn is de achteruitgang geringer
dan daarbeneden. Dit is een gevolg van het feit
dat over de zandbank de Ooster minder hoge
golven tot het strand kunnen doordringen dan
op andere plaatsen. Daardoor treedt in het kust
vak een betrekkelijk geringe erosie op. De getij
stromen daarentegen veroorzaken een relatief
sterke uitschuring van het diepere gedeelte. Het
geërodeerde materiaal wordt naar de dam toe
gevoerd en bezinkt in het gebied voor de dam.
In het kustvaktussen de palen 16 en 17 bevindt
Fig. 1. Zandbeweging voor de
kop van het eiland Goeree, ten
gevolge van branding en getij
Fig. 2. Aantasting van de
kustlijn en geplande suppletie,
1977
Fig. 3. Profiel na de derde en
voor de vierde kustsuppletie
34